ECLI:NL:CRVB:2016:2774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-2118 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch oordeel van het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 22 maart 2012 ziek meldde vanwege nek- en rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 maart 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op de conclusie dat appellant, ondanks zijn medische klachten, in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, wat resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 7,61%.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 7 oktober 2014. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 17 februari 2015 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig heeft geacht en geen redenen heeft gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben eigen medisch onderzoek verricht en alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, en heeft het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

15/2118 WIA
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 februari 2015, 14/6366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.J. Penning, kantoorgenoot van mr. Schröder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als gevelreiniger, heeft zich op 22 maart 2012 ziek gemeld wegens nek- en rugklachten. Hij heeft later ook psychische klachten gekregen.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 maart 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant verminderd belastbaar is vanwege een cervicale hernia en een “upper airway cough syndrome”, maar met inachtneming van de voor hem vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 maart 2014 in staat is de voor hem door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van 7,61%.
1.3.
Bij besluit van 7 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2014 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van zijn onderzoek, dat bestaan heeft uit dossieronderzoek en eigen medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting, argumenten gezien om de voor appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 3 maart 2014 aan te vullen. Appellant wordt in verband met zijn luchtwegaandoening beperkt geacht voor schimmels en voor langdurige blootstelling aan hitte. Verder acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant in verband met het gebruik van Tramadol beperkt voor veiligheidsfuncties en voor werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de aldus aangevulde FML van 19 augustus 2014 en op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit 8,3% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft verder geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Over de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat deze functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat hij in verband met zijn psychische en lichamelijke klachten onverkort volledig arbeidsongeschikt is achten. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt medische stukken ingezonden. Appellant heeft tot slot gesteld dat hij de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben ten behoeve van hun oordeelsvorming eigen medisch onderzoek verricht en kennis genomen van alle voorhanden medische informatie, waaronder informatie van de bedrijfsarts, reumatoloog en longarts. Wat betreft de beperkingen van appellant ten aanzien van de longfunctie en het bewegingsapparaat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voor appellant door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen grotendeels adequaat geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in het standpunt van de verzekeringsarts dat appellant beperkt is voor energetisch belastend dan wel fysiek zwaar rugbelastend werk en dat het werk moet voldoen aan de voorwaarde dat sprake is van normale longhygiënische arbeidsomstandigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de voorhanden zijnde medische informatie en bij eigen onderzoek geen aanwijzingen gezien voor het bestaan van een cervicale hernia. In zijn rapport van
18 augustus 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de Raad inzichtelijk uiteengezet waarom hij geen argumenten heeft gezien om appellant op fysiek vlak zwaarder beperkt te achten. Aan de in hoger beroep overgelegde informatie kunnen evenmin aanknopingspunten ontleend worden voor het standpunt van appellant dat hij zwaarder beperkt is te achten. Voor zover appellant betoogt dat uit de ingezonden informatie van Victas van 15 januari 2015 en uit de omstandigheid dat hij in april 2015 opgenomen is geweest, waarna ambulante gesprekken volgden tot 12 november 2015, de conclusie getrokken moet worden dat ten tijde in geding ook sprake was een beperkte psychische belastbaarheid, wordt overwogen dat de overgelegde informatie dateert van ruim na de datum in geding en dat de verzekeringsartsen bij eigen onderzoek geen aanwijzingen hebben gevonden voor psychopathologie. Ten aanzien van de overgelegde informatie van de longarts en cardioloog wordt overwogen dat deze informatie, voor zover relevant voor de datum in geding, door de verzekeringsartsen reeds is betrokken bij hun beoordeling.
4.2.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 oktober 2014 is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

SS