ECLI:NL:CRVB:2016:2774
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch oordeel van het Uwv
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 22 maart 2012 ziek meldde vanwege nek- en rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 maart 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op de conclusie dat appellant, ondanks zijn medische klachten, in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, wat resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 7,61%.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 7 oktober 2014. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 17 februari 2015 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig heeft geacht en geen redenen heeft gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben eigen medisch onderzoek verricht en alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, en heeft het hoger beroep afgewezen.