ECLI:NL:CRVB:2016:2784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van herhaalde gronden in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die laatstelijk als magazijnmedewerker werkte, was op 20 september 2011 uitgevallen wegens fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 4 december 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 september 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de eerder door hem aangevoerde gronden bij de rechtbank. De rechtbank had deze gronden uitvoerig besproken en de Raad kwam tot de conclusie dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken met de nodige zorgvuldigheid waren verricht. De Raad bevestigde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) beperkingen vaststelde die voortvloeiden uit de knie-, nek- en rugklachten van appellant, en dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren. De Raad merkte op dat appellant niet had onderbouwd waarom de overwegingen van de rechtbank niet juist waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant werd erop gewezen dat hij zich tot het Uwv kan wenden voor een wijziging in zijn gezondheidstoestand. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.