ECLI:NL:CRVB:2016:2784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
15/1765 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van herhaalde gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die laatstelijk als magazijnmedewerker werkte, was op 20 september 2011 uitgevallen wegens fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 4 december 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 september 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de eerder door hem aangevoerde gronden bij de rechtbank. De rechtbank had deze gronden uitvoerig besproken en de Raad kwam tot de conclusie dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken met de nodige zorgvuldigheid waren verricht. De Raad bevestigde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) beperkingen vaststelde die voortvloeiden uit de knie-, nek- en rugklachten van appellant, en dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren. De Raad merkte op dat appellant niet had onderbouwd waarom de overwegingen van de rechtbank niet juist waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant werd erop gewezen dat hij zich tot het Uwv kan wenden voor een wijziging in zijn gezondheidstoestand. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.

Uitspraak

15/1765 WIA
Datum uitspraak: 22 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2015, 14/3992 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.N. van Geenen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Op 20 september 2011 is hij uitgevallen wegens fysieke klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2013 Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 17 september 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 december 2013 is bij het besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 mei 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 mei 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken met de nodige zorgvuldigheid verricht, aan de hand van voldoende en toereikende informatie. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten valt niet op te maken dat aan appellant is toegezegd dat aanvullend medisch onderzoek zou plaatsvinden. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen vastgesteld die voortvloeien uit de knie-, nek- en rugklachten van appellant. Verder is appellant in verband met hoogtevrees aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en kan hij niet professioneel autorijden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML aanvullende beperkingen opgenomen in verband met de belastbaarheid van de knieën van appellant. Ook is het horen bij een hoog achtergrondniveau en veel door elkaar pratende mensen beperkt geacht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant die betrekking hebben op de oogoperatie van 22 november 2013, de gonartrose aan de rechterknie en de epicondylitis verworpen, omdat deze feiten, samengevat, geen betrekking hebben op de datum in geding, 17 september 2013. Met betrekking tot de in beroep door appellant ingediende attesten van dr. med. M. Müschen van 14 juli 2014, van dr. med. A. Knapp van 15 juli 2014, van dr. med. F. Mattern van 4 juli 2014 en van dr. med. I. Gürtler van 9 juli 2014 heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een rapport van 26 september 2014, dat deze stukken niet leiden tot een andere beoordeling van de beperkingen van appellant op de datum in geding, gevolgd. De rechtbank heeft ook de beroepsgrond in verband met de gehoorklachten van appellant verworpen, omdat appellant geen medische stukken heeft ingediend die aanleiding geven te veronderstellen dat de daartoe in de FML opgenomen beperking onvoldoende recht doet aan de ernst van zijn klachten.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom de geselecteerde functies voor appellant passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de in beroep ingediende gronden opnieuw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat hij op de datum in geding, 17 september 2013, meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De door hem in beroep ingediende medische informatie is wel degelijk van belang voor de beoordeling van de beperkingen van appellant op deze datum. Ten slotte blijft appellant ook van mening dat het Uwv hem heeft toegezegd dat nog een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek zou plaatsvinden naar aanleiding van de toegenomen klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van de gronden die appellant heeft aangevoerd bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden uitvoerig besproken. Zij is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 mei 2014 en 26 september 2014, met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft in hoger beroep niet (nader) onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht. Gelet op de functionele mogelijkheden van appellant, zoals weergegeven in de FML van 20 mei 2014, zijn de aan het bestreden besluit uiteindelijk ten grondslag gelegde functies van machinaal metaalbewerker, magazijnmedewerker en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, voor hem passend te achten. Daarbij treedt geen verlies aan verdienvermogen op.
4.2.
Ter voorlichting aan appellant, merkt de Raad nog op dat het appellant vrijstaat zich tot het Uwv te wenden om melding te maken van een wijziging in zijn gezondheidstoestand (“Amber-melding”).
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

UM