ECLI:NL:CRVB:2016:2799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake beëindiging partnertoeslag AOW
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant, geboren in 1946, had een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen, inclusief een partnertoeslag. Deze partnertoeslag werd echter beëindigd door de Svb op 11 september 2013, omdat appellant op dat moment in Oekraïne woonde en er geen handhavingsverdrag tussen Nederland en Oekraïne bestond. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. Vervolgens stelde appellant op 20 november 2014 beroep in tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, aangezien het pas op 21 november 2014 was ontvangen, terwijl de beroepstermijn op 29 augustus 2014 was aangevangen. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank hem een ruimere termijn had moeten geven om beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant de wettelijke termijn had overschreden en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet voldoende waren om een ruimere termijn te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat het handelen van de gemachtigde van appellant voor zijn rekening kwam en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.