ECLI:NL:CRVB:2016:2812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/6721 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van een vordering op basis van niet-nakoming van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek van appellanten om kwijtschelding van een openstaande vordering is afgewezen. De vordering van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, die voortvloeit uit een verzwegen gezamenlijke huishouding, bedraagt € 67.462,91. Appellanten hebben op 28 augustus 2014 verzocht om kwijtschelding, maar dit verzoek is door het college afgewezen op basis van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die kwijtschelding rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen deze uitspraak uiteengezet, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten niet voldoen aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de beleidsregels van het college. De Raad stelt vast dat er geen dringende redenen zijn die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen, en dat de psychische klachten van appellanten en hun financiële situatie niet voldoende zijn onderbouwd om tot kwijtschelding over te gaan.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 26 juli 2016.

Uitspraak

15/6721 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 september 2015, 14/8884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 juni 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten zijn gehuwd. Bij besluit van 15 mei 2014 heeft het college, voor zover van belang, aan appellanten bericht dat het restant van de vordering van het college op appellanten per 24 februari 2014 € 67.462,91 bedraagt. Aan deze vordering ligt een verzwegen gezamenlijke huishouding ten grondslag.
1.2.
Bij brief van 28 augustus 2014 hebben appellanten het college verzocht om kwijtschelding van de openstaande vordering.
1.3.
Bij besluit van 17 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om kwijtschelding afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat de schulden van appellanten zijn ontstaan door het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, alsook dat appellanten niet aan de betalingsverplichtingen hebben voldaan en geen schuldsaneringstraject hebben afgerond. Appellanten voldoen niet aan de in de beleidsregels Terug- en Invordering Wet werk en bijstand 2013 (beleidsregels) opgenomen voorwaarden voor kwijtschelding. Bijzondere omstandigheden die nopen tot kwijtschelding zijn niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitsluitend is in geding de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding.
4.2.
In de beleidsregels is betreffende vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting (fraudevorderingen) en die dateren van voor 1 januari 2013, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Voor wat betreft kwijtschelding van fraudevorderingen die niet vallen onder de bepalingen van de Wet aanscherping hanteert het college de volgende kwijtscheldingsregel.
Het college ziet onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering van fraudevorderingen, bij het succesvol afronden van een schuldsaneringstraject in het kader van een minnelijke schuldregeling. De voorwaarden zijn:
- De fraudevordering moet ouder dan vijf jaar zijn, waarbij de termijn van vijf jaar aanvangt op de datum van het door middel van een besluit bekendmaken van de vordering aan de belanghebbende.
- Als de fraudevordering jonger dan vijf jaar is, moet de vordering niet meer bedragen dan 25% van de totale schuldenlast van de belanghebbende.”
4.3.
Vaststaat dat appellanten niet aan de in de beleidsregels opgenomen voorwaarden voor kwijtschelding voldoen. Het college volgt, zoals nader toegelicht bij de rechtbank, in aanvulling op zijn beleid inzake terug- en invordering, de vaste gedragslijn dat tot kwijtschelding wordt overgegaan indien hiertoe een dringende reden aanwezig is. Bij een beroep op dringende redenen als bedoeld in deze gedragslijn moet volgens het college worden gedacht aan onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de invordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.4.
Deze gedragslijn, waarmee is voorzien in de mogelijkheid om van invordering af te zien om redenen gelegen in de persoon van betrokkene en/of de omstandigheden waarin hij verkeert, gaat, anders dan aangevoerd, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
4.5.
Appellanten hebben onder verwijzing naar verklaringen van hun huisarts aangevoerd dat zij psychische klachten hebben. Daarnaast hebben appellanten met verwijzing naar overgelegde foto’s aangevoerd dat zij onder zeer armoedige omstandigheden wonen en dat geen zicht op verbetering bestaat. Appellanten hebben daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de invordering voor hen heeft geleid tot onaanvaardbare gevolgen in evenvermelde zin. De verklaringen van de huisarts zijn onvoldoende concreet en daaruit blijkt niet dat de psychische problemen van appellanten door de invordering zijn ontstaan of verergerd. Verder is niet duidelijk waar en wanneer de foto’s zijn gemaakt, en hebben appellanten de door hen gestelde omstandigheden niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het college met zijn besluit tot weigering van kwijtschelding overeenkomstig zijn gedragslijn ten aanzien van appellanten heeft gehandeld.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD