Uitspraak
21 oktober 2014, 14/629 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
2 april 2010 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 18 september 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 2 december 2012 eindigt en dat appellant vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
12 juli 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 13 september 2013 geen recht op een WGA-uitkering meer heeft, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
schouder- en rugklachten wordt appellant beperkt geacht voor schroefbewegingen met hand en arm, reiken, frequent reiken, duwen en trekken, tillen en dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk, zware lasten hanteren, lopen, staan, trappenlopen, klimmen en boven schouderhoogte werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, de nadere informatie van de behandelend reumatoloog bij zijn beoordeling betrokken en appellant vervolgens lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij heeft bij lichamelijk onderzoek aan schouders, rug, knieën en enkels geen duidelijke lichamelijke verslechtering ten opzichte van 13 september 2013 kunnen vaststellen in vergelijking met het rapport van de primaire verzekeringsarts en de FML van 14 februari 2013. De informatie van de behandelend reumatoloog laat milde degeneratieve afwijkingen zien in de rug, de vingergewrichten en het rechterheupgewricht. Daarmee kunnen de pijnklachten van appellant niet worden verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet wel aanleiding om gezien de meervoudige klachten van appellant van het houdings- en bewegingsapparaat tevens beperkingen op te nemen op de onderdelen tocht en koude en heeft deze vervolgens vastgelegd in de FML van 10 december 2013. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had. Het in hoger beroep overgelegde operatieverslag Orthopedie Arthroscopie rechter schouder van
15 september 2014 is van ruim 6 maanden na datum in geding en daaraan kunnen niet die gevolgen worden verbonden die appellant daaraan verbonden wil zien. De noodzaak voor deze operatie was kennelijk een cuff ruptuur (peesscheuring) in de rechter schouder. Er zijn echter geen aanwijzingen dat in verband hiermee op datum in geding sprake was van meer dan wel verdergaande beperkingen.
10 maart 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van de geselecteerde voorbeeldfuncties in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 december 2013 heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op 35,78%, leidend tot de indeling in de klasse van 35 tot 45%. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML van
24 december 2013 en 10 maart 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voor onjuist te houden.
BESLISSING
van in totaal € 167,- aan hem vergoedt.
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.