ECLI:NL:CRVB:2016:2832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
14-6619 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-uitkering. Appellant ontving sinds 2 april 2010 een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in 2012 meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering zou eindigen en dat hij vanaf 2 december 2012 in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering, vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft echter gesteld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd, wat hij onderbouwde met medische documenten, waaronder een operatieverslag van zijn schouder.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en de medische rapportages in overweging genomen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om de arbeidskundige grondslag van de besluiten van het Uwv onjuist te achten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet meer beperkingen had dan eerder vastgesteld en dat de arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% bleef. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 2 april 2015 ongegrond verklaard en het eerdere besluit van 15 januari 2014 vernietigd, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.

De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak vernietigde en de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep vergoedde.

Uitspraak

14/6619 WIA
Datum uitspraak: 22 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 oktober 2014, 14/629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft daarbij een gewijzigd besluit op bezwaar van 2 april 2015 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Boelens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. Hier wordt volstaan met vermelding van het volgende. Appellant ontving sinds
2 april 2010 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 18 september 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 2 december 2012 eindigt en dat appellant vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft op 15 november 2012 aan het Uwv meegedeeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd in verband met rug-, pols-, schouder-, elleboog- en gewrichtsklachten. Hij slaapt slecht door de pijn. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en overeenkomstig zijn bevindingen op 14 februari 2013 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft een drietal voor appellant geschikte functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 19,10%. Bij besluit van
12 juli 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 13 september 2013 geen recht op een WGA-uitkering meer heeft, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 12 juli 2013 gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gegrond verklaard met vergoeding van kosten in bezwaar. Op basis van een lichte aanpassing in het belastbaarheidsprofiel is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van oordeel dat appellant de voorbeeldfuncties niet kan uitoefenen en heeft een aantal nieuwe functies geselecteerd. Ook met deze functies is appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt, maar omdat deze nieuwe functies niet in het verlengde liggen van de eerder geselecteerde functies, is de datum van beëindiging van de WGA-uitkering gesteld op 1 maart 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Hangende de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv op 2 april 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv op arbeidskundige gronden vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 1 maart 2014 onverminderd 35 tot 45% bedraagt.
3.2.
Appellant heeft het hoger beroep gehandhaafd, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA acht. Met name is appellant van mening dat hij momenteel en op datum in geding meer beperkt is wat betreft zijn schouders, beide knieën en de enkels. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij overgelegd een operatieverslag van zijn schouder op 15 september 2014.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten.
4.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Bestreden besluit 2 berust op dezelfde medische grondslag als bestreden besluit 1. Er is geen grond voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig of onjuist is verricht. Appellant is op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien. Deze arts heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelend orthopeed. Op grond van de hand-,
schouder- en rugklachten wordt appellant beperkt geacht voor schroefbewegingen met hand en arm, reiken, frequent reiken, duwen en trekken, tillen en dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk, zware lasten hanteren, lopen, staan, trappenlopen, klimmen en boven schouderhoogte werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, de nadere informatie van de behandelend reumatoloog bij zijn beoordeling betrokken en appellant vervolgens lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij heeft bij lichamelijk onderzoek aan schouders, rug, knieën en enkels geen duidelijke lichamelijke verslechtering ten opzichte van 13 september 2013 kunnen vaststellen in vergelijking met het rapport van de primaire verzekeringsarts en de FML van 14 februari 2013. De informatie van de behandelend reumatoloog laat milde degeneratieve afwijkingen zien in de rug, de vingergewrichten en het rechterheupgewricht. Daarmee kunnen de pijnklachten van appellant niet worden verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet wel aanleiding om gezien de meervoudige klachten van appellant van het houdings- en bewegingsapparaat tevens beperkingen op te nemen op de onderdelen tocht en koude en heeft deze vervolgens vastgelegd in de FML van 10 december 2013. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had. Het in hoger beroep overgelegde operatieverslag Orthopedie Arthroscopie rechter schouder van
15 september 2014 is van ruim 6 maanden na datum in geding en daaraan kunnen niet die gevolgen worden verbonden die appellant daaraan verbonden wil zien. De noodzaak voor deze operatie was kennelijk een cuff ruptuur (peesscheuring) in de rechter schouder. Er zijn echter geen aanwijzingen dat in verband hiermee op datum in geding sprake was van meer dan wel verdergaande beperkingen.
4.4.
De arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 berust op een rapport van
10 maart 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van de geselecteerde voorbeeldfuncties in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 december 2013 heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op 35,78%, leidend tot de indeling in de klasse van 35 tot 45%. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML van
10 december 2013 weergegeven belastbaarheid, ziet de Raad gelet op de rapporten van
24 december 2013 en 10 maart 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voor onjuist te houden.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar (begroot op € 992,-: bezwaarschrift en hoorzitting), in beroep (begroot op € 992,-: beroepschrift en verschijnen ter zitting) en in hoger beroep (begroot op € 992,-: beroepschrift en verschijnen ter zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 januari 2014 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 april 2015 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2976,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS