Uitspraak
mr. W.M.G. van Nieuwburg.
OVERWEGINGEN
4 augustus 2014 voldoende toegelicht.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij vanwege zijn lichamelijke beperkingen niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had echter geoordeeld dat de door de appellant naar voren gebrachte gronden met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit niet slagen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de beperkingen van de appellant adequaat waren vastgesteld. De Raad heeft de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld overgenomen en bevestigd dat de appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische stukken heeft ingebracht die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen weerleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.