In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die lijdt aan multiple sclerose (MS). Betrokkene was eerder in aanmerking gekomen voor een WGA-uitkering, maar verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, omdat zij meende dat haar situatie was verslechterd. De verzekeringsarts concludeerde dat betrokkene beperkingen had, maar dat zij nog steeds in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de productiviteit van betrokkene zodanig was dat van een werkgever niet gevraagd kon worden haar in dienst te nemen, en verklaarde het beroep gegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de situatie van betrokkene onder artikel 9 van het Schattingsbesluit viel. De Raad volgde de conclusies van de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelden dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overeenstemming waren met de beschikbare medische gegevens. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 juni 2012 ongegrond.
Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn met ruim vier maanden was overschreden door de bestuursrechter, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan betrokkene. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.