ECLI:NL:CRVB:2016:2905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor arbeid op basis van de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1995, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) op 23 juli 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante 100% van het minimumloon kon verdienen, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig was en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij medisch meer beperkt is dan in de FML is aangegeven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante geen nieuwe gezichtspunten bevatten die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 25% is, en heeft het hoger beroep afgewezen.
De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met L.H.J. van Haarlem als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2016. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.