ECLI:NL:CRVB:2016:2935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van vakantiegeld in het kader van bijstandsverlening en terugbetaling bedrijfskrediet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de appellante die sinds 8 augustus 2006 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De appellante had een kamer gehuurd bij een medebewoner, H, die ook bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had een vordering op H in verband met een eerder verstrekt bedrijfskrediet.
Het college beëindigde de inkomensvoorziening van appellante per 1 september 2011, omdat zij met H een gezamenlijke huishouding zou voeren. Dit leidde tot een wijziging in de bijstandsverlening. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de verrekening van haar opgebouwde vakantietoeslag met de schuld van H aan het college. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de verrekening van de vakantietoeslag met de vordering op H niet op een wettelijke grondslag berustte. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij besluiten die betrekking hebben op bijstandsverlening en verrekeningen.