ECLI:NL:CRVB:2014:1233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.M. Overbeeke
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op inkomensvoorziening bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de inkomensvoorziening van appellante, die samenwoonde met [B.]. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de inkomensvoorziening van appellante beëindigd op basis van de conclusie dat zij en [B.] een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat appellante geen recht had op de inkomensvoorziening naar de norm voor een alleenstaande, enkel omdat zij samenwoonde met [B.]. De Raad benadrukte dat de objectieve criteria voor een gezamenlijke huishouding niet alleen gebaseerd zijn op de woonomstandigheden, maar ook op de wederzijdse zorg tussen de betrokkenen. De Raad concludeerde dat, hoewel appellante en [B.] samenwoonden, dit op zichzelf niet betekende dat appellante geen recht had op de inkomensvoorziening. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd. De Raad verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van het college, waarbij het college werd veroordeeld in de kosten van appellante.