ECLI:NL:CRVB:2016:2965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
15-6186 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot bevordering naar functie Specialist Ontwikkeling SO 2 na afwijzing door het college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer, had verzocht om bevordering naar de functie Specialist Ontwikkeling, niveau 2 (SO 2), maar dit verzoek was door het college van burgemeester en wethouders afgewezen. De appellant stelde dat hij alle taken verricht die verbonden zijn aan de functie SO 2 en dat hij in de praktijk had aangetoond te voldoen aan de criteria voor bevordering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen de functies SO 2 en SO 3, en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij alle werkzaamheden verricht die aan de functie SO 2 zijn verbonden.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden gemotiveerd had verworpen en dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De Raad vond ook geen bewijs voor de stelling van de appellant dat er vooringenomenheid was bij het college, voortvloeiend uit een conflict met een voormalige leidinggevende. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/6186 AW
Datum uitspraak: 4 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
31 juli 2015, 15/874 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Appellant is verschenen, het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.J. Hopman en drs. J.L.N.M. Poulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1986 werkzaam bij de gemeente [naam gemeente], sinds 1 juli 1989 is hij daarvoor bezoldigd volgens schaal 9. Bij een reorganisatie in 2006 is appellant geplaatst in de functie [functie A], niveau 3 (SO 3), welke functie is gewaardeerd op schaal 8. Appellant heeft zijn persoonlijke schaal 9 behouden.
1.2.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het college het verzoek van appellant om zijn taken en werkzaamheden te evalueren en hem te benoemen in de functie Specialist Ontwikkeling, niveau 2 (SO 2), met salarisschaal 10, afgewezen.
1.3.
Op 3 december 2014 is het functioneren van appellant over het jaar 2014 beoordeeld met eindoordeel C (voldoet). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling en heeft daartoe in zijn bezwaarschrift van 7 januari 2015 gesteld dat hij is beoordeeld op functiewerkzaamheden die passend zijn voor de functie SO 2 en voor dit werk een goede beoordeling heeft gekregen. Daarbij heeft appellant verzocht om de financiële beloning gelijk te harmoniseren en hem te belonen conform de schaal die past bij de functie SO 2. Bij besluit van 13 februari 2015 heeft het college het bezwaar tegen de beoordeling van 3 december 2014 ongegrond verklaard. Het college heeft het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om bevordering naar de functie van stedenbouwkundig tekenaar/SO 2, afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, net als in 2010, niet voldoet aan de criteria voor bevordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het besluit van 13 februari 2015, voor zover daarbij het verzoek om bevordering naar de functie SO 2 is afgewezen, niet als beslissing op bezwaar, maar als primair besluit moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak met instemming van partijen op de voet van artikel 7:1a van de Awb inhoudelijk behandeld en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen de functies SO 2 en SO 3. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij alle werkzaamheden verricht die verbonden zijn aan de functie op niveau
SO 2. Het (nog altijd bestaande) verschil in werkzaamheden kan de weigering om de beslissing uit 2010 te herzien dragen. De stelling van appellant dat er in het verleden een conflict met een voormalig leidinggevende is geweest, wat een rol zou spelen bij de thans aan de orde zijnde weigering om zijn functieniveau aan te passen, heeft de rechtbank, nog daargelaten dat door het college wordt ontkend dat hier sprake van was, niet van belang geacht.
3. Appellant heeft in hoger beroep (samengevat) aangevoerd dat hij alle werkzaamheden verricht die zijn verbonden aan de functie SO 2, dat dit dezelfde werkzaamheden zijn als die van zijn collega stedenbouwkundig tekenaar, die wel werkzaam is in de functie SO 2. Voorts heeft appellant benadrukt dat naar zijn mening het conflict met zijn vroegere leidinggevende nog steeds een rol speelt bij de weigering van het college om hem te bevorderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd verworpen. De Raad ziet geen aanleiding het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen onjuist te achten.
4.2.
Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij alle taken verricht die niveaubepalend zijn voor de functie SO 2. Voorts is niet gebleken dat hij in de praktijk heeft laten zien te voldoen aan de criteria voor bevordering naar de functie SO 2, zoals door het college in het besluit van 30 juni 2010 kenbaar gemaakt en waar het college opnieuw naar heeft verwezen.
4.3.
Uit de beschikbare stukken en dat wat appellant daarover ter zitting heeft gesteld, is de Raad voorts niet gebleken van vooringenomenheid bij het college, voorvloeiend uit het door appellant gestelde conflict met zijn voormalige leidinggevende.
4.4.
De Raad is van oordeel dat het college, in het licht van de gestelde criteria en de beoordeling van 3 december 2014, kon komen tot afwijzing van het verzoek tot bevordering van appellant.
4.5.
Uit dat wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD