ECLI:NL:CRVB:2016:2993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante had zich op 27 februari 2012 ziek gemeld en op 29 november 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv besloot op 24 januari 2014 dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 2 juli 2014. De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv was aangenomen en dat er geen volledig medisch onderzoek had plaatsgevonden. Het Uwv betwistte dit en stelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen en dat de beroepsgrond van appellante over de bezwaarkosten niet opging, omdat het besluit van 24 januari 2014 niet was herroepen.
De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.