ECLI:NL:CRVB:2016:3036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen sturingsmiddel in arbeidsrelatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft de brief van 22 juli 2013, waarin aan appellante werd opgedragen om tot 1 september 2013 het beheer van de facturen- en uitzendkrachtenbak voor 100% te verzorgen. Appellante stelt dat deze opdracht een wijziging van haar functie inhoudt en dat de brief als een besluit moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar mogelijk is. De minister heeft echter gesteld dat het een normaal sturingsmiddel betreft en dat er geen bezwaar mogelijk was tegen deze brief.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het procesbelang aan het beroep van appellante is komen te ontvallen. De Raad stelt vast dat de minister het ontslagbesluit van 28 januari 2015 heeft ingetrokken, maar dat er nog steeds een mogelijkheid bestaat dat appellante opnieuw ontslagen kan worden. Dit maakt dat er wel degelijk procesbelang is bij de beoordeling van de stelling van appellante dat de brief van 22 juli 2013 een besluit is.
De Raad komt tot de conclusie dat de brief van 22 juli 2013 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het hoger beroep van appellante slaagt, en de Raad vernietigt de aangevallen uitspraak. De Raad verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante.