ECLI:NL:CRVB:2016:3048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
14/5952 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van intrekking WAO-uitkering en toekenning WAO-uitkering wegens toegenomen klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had in 2003 een WAO-uitkering die werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen. In 2013 verzocht hij om herziening van deze intrekking, stellende dat zijn gezondheid was verslechterd. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde deze beslissing. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij sinds 2003 arbeidsongeschikt is gebleven. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn claim van toegenomen klachten en dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van 26 september 2014, vernietigde de uitspraak van 2 maart 2015, verklaarde het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2014 gegrond en het beroep tegen het besluit van 18 mei 2016 ongegrond. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van de appellant vergoedt.

Uitspraak

14/5952 WAO, 15/2249 WAO, 16/3448 WAO
Datum uitspraak: 12 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
26 september 2014, 14/161 (aangevallen uitspraak 1) en van 2 maart 2015, 14/7101 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraken hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is hervat.
Het Uwv heeft een nadere beslissing op bezwaar van 18 mei 2016 ingezonden.
Appellant heeft op deze nadere beslissing van bezwaar gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 1 juli 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

14.5952 WAO

1.1.
Bij besluit van 19 november 2002 heeft het Uwv een op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekende uitkering met ingang van 16 januari 2003 ingetrokken op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum is afgenomen tot minder dan 15%. Het hiertegen door appellant ingestelde bezwaar is bij besluit van 10 juni 2003 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast, aangezien het door appellant ingestelde beroep ongegrond is verklaard en het hiertegen ingestelde hoger beroep nadien is ingetrokken.
1.2.
Met ingang van 3 maart 2003 heeft appellant zich wederom ziek gemeld. Bij besluit van 11 juni 2003, gehandhaafd in het besluit van 28 juni 2004, heeft het Uwv appellant met ingang van 8 mei 2003 geschikt geacht voor zijn eigen werk, te weten de in de
WAO-procedure geduide functies. Appellant heeft hiertegen beroep en hoger beroep ingesteld. De Raad heeft bij uitspraak van 24 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7553) de geschiktheid voor de geduide functies per 8 mei 2003 bevestigd.
1.3.
Appellant heeft het Uwv bij brief van 22 april 2013 verzocht hem opnieuw een uitkering toe te kennen op grond van de WAO. Appellant heeft hierbij te kennen gegeven dat hij vanaf 2003 ziek is gebleven, dat zijn gezondheid is verslechterd en dat hij niet meer in staat is geweest arbeid te verrichten.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 20 september 2013, onder verwijzing naar de onder 1.1 vermelde besluitvorming, afwijzend beslist op het verzoek van appellant om aan hem een WAO-uitkering toe te kennen.
1.5.
Bij besluit van 10 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 september 2013 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant ter onderbouwing van zijn aanvraag en het bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan het Uwv had moeten terugkomen van het besluit van 19 november 2002 waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 januari 2003 is ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet uiterlijk in de bezwaarfase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het Uwv om die reden, onder verwijzing naar het besluit van 19 november 2002, afwijzend beslissen op de aanvraag van 22 april 2013.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij vanaf 2003 arbeidsongeschikt is gebleven en dat hij nog steeds ziek is.
4. Het oordeel van de Raad over aangevallen uitspraak 1.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. In de uitspraak van 14 januari 2015 is tevens uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst.
4.2.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van
19 november 2002 waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 januari 2003 is ingetrokken en strekt er mede toe om voor de toekomst, zijnde de periode vanaf de aanvraag van 22 april 2013, terug te komen van de intrekking van de WAO-uitkering.
4.3.
Voor zover het verzoek van appellant strekt tot het terugkomen van het besluit van
19 november 2002 en daarmee ziet op een periode voorafgaand aan de aanvraag, is appellant overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de enkele vermelding van klachten door appellant geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb betreft. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.4.
Voor zover de aanvraag betrekking had op de toekomst, voldeed deze uiterlijk in de bezwaarfase evenmin aan de daaraan te stellen eisen. Appellant heeft immers uiterlijk in de bezwaarfase geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding moesten geven tot nader onderzoek door het Uwv en konden bijdragen aan de overtuiging en het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de herhaalde aanvraag is ingediend.
4.5.
Nu de aanvraag, voor zover betrekking hebbende op de toekomst, niet toereikend is gemotiveerd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de in beroep overgelegde medische informatie buiten beschouwing moet worden gelaten aangezien deze informatie niet uiterlijk in de bezwaarfase naar voren is gebracht (zie de uitspraak van de Raad van
3 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2191). De rechtbank heeft het betreden besluit dan ook terecht in stand gelaten.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

15.2249 WAO, 16/3448 WAO

6.1.
Appellant heeft tijdens de beroepsprocedure naar aanleiding van de afwijzing van zijn aanvraag van 22 april 2013 (bovengenoemde procedure) bij brief van 18 februari 2014 medische stukken ingediend. Het Uwv heeft dit aanvullend beroepschrift beschouwd als een nieuw verzoek van appellant om aan hem een uitkering toe te kennen op grond van de WAO.
6.2.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 21 juli 2014 te kennen gegeven dat hij de claim van toegenomen beperkingen niet kan beoordelen omdat de aangeleverde medische informatie aannames respectievelijk diagnoses bevat die niet zijn onderbouwd met bevindingen uit specialistisch onderzoek.
6.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 23 juli 2014, onder verwijzing naar voornoemd rapport van de verzekeringsarts, afwijzend beslist op het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering. Bij besluit van 7 oktober 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen ingestelde bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
7.1.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat het Uwv terecht de termijnoverschrijding voor het indienen van een bezwaarschrift niet verschoonbaar heeft geacht.
7.2.
Tijdens de behandeling van het geding ter zitting van de Raad van 13 mei 2016 heeft het Uwv zich, naar aanleiding van vragen van de Raad, nader op het standpunt gesteld dat appellant ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaar. Na de schorsing van de behandeling ter zitting heeft het Uwv nader onderzoek ingesteld. Bij de beslissing op bezwaar van 18 mei 2016 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de beslissing gewijzigd en het bezwaar van appellant onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2015 ongegrond verklaard.
7.3.
Appellant heeft in reactie hierop aangegeven dat hij zich ook met dit besluit niet kan verenigen aangezien aan hem geen WAO-uitkering is toegekend en hij wel sinds 2003 volledig arbeidsongeschikt is geweest.
8. Het oordeel van de Raad over aangevallen uitspraak 2.
8.1.
Appellant heeft belang bij de beoordeling van besluit 2. Dit besluit moet daarom, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling worden betrokken. Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, moet dat besluit worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak 2, waarbij het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard.
8.2.
Onder verwijzing naar de rechtspraak zoals uiteengezet onder overweging 4.1 moet het verzoek van appellant worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit, als een verzoek om herziening voor de toekomst alsmede als een beroep op de Wet Amber (in dit geval op artikel 43a van de WAO) wegens toegenomen klachten.
8.3.
Appellant heeft een vijftal verklaringen van dr. A. El Hamdouchi overgelegd. Uit de verklaringen van dr. El Hamdouchi volgt dat er sprake is van angstige en depressieve klachten. Uit de inhoud van de hiervoor genoemde verklaringen van dr. El Hamdouchi blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van een toename van de psychische klachten zoals die reeds waren vastgesteld door de verzekeringsarts in zijn rapport van
7 oktober 2002 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 maart 2003. Bij de beoordeling die heeft geleid tot de intrekking van de WAO-uitkering in 2003 is dan ook reeds met deze klachten rekening gehouden. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2015, terecht geoordeeld dat de medische gegevens die appellant heeft overgelegd niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
8.4.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de toekomst heeft appellant evenmin feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek door het Uwv en die konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat uit de overgelegde verklaringen geen nieuwe medische inzichten voortkomen wat betreft de beperkingen van de functionele mogelijkheden om arbeid te verrichten.
8.5.
Voor zover appellant met de aanvraag eveneens een Amber-beoordeling heeft beoogd, geldt het volgende. Op grond van artikel 43a van de WAO vindt ter zake van toename van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de arbeidsongeschiktheids-uitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat de medische gegevens die zijn ingebracht evenmin een onderbouwing vormen van een toename van de psychische klachten van appellant in de vijfjaarsperiode na de intrekking van de
WAO-uitkering, de periode van 16 januari 2003 tot 16 januari 2008.
8.6.
Het Uwv mocht de aanvraag van appellant afwijzen en deze afwijzing bij het bestreden besluit 2 na heroverweging handhaven. Het onder 8.2 tot en met 8.5 overwogene leidt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
9. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak van 26 september 2014;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak van 2 maart 2015;
  • verklaart het beroep tegen besluit 7 oktober 2014 gegrond;
  • vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 mei 2016 ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS