In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had eerder een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, maar dit was afgewezen omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 25%. Na een verzoek om herziening van dit besluit, dat ook werd afgewezen, heeft appellant aangevoerd dat er nieuwe medische feiten zijn die niet eerder zijn beoordeeld. Hij stelde dat zijn reumatologische klachten en gebitsklachten niet in de eerdere beoordeling zijn meegenomen en dat zijn gezondheidstoestand sinds de eerdere beslissing is verslechterd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Raad oordeelde dat appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe relevante medische informatie is die niet eerder is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de informatie die appellant in beroep had overgelegd, buiten beschouwing moest worden gelaten bij de beoordeling van nieuwe feiten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om het oorspronkelijke besluit te herzien. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.224,- bedragen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 augustus 2016.