In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 8 mei 2014 ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder werkzaam was als werkplaatstimmerman, had zijn dienstverband op 1 november 2011 beëindigd en ontving op het moment van ziekmelding een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had op 22 augustus 2014 vastgesteld dat appellant per 25 augustus 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende onderzoek was verricht naar zijn lichamelijke en psychische klachten, en dat deze niet correct waren vastgesteld. Hij stelde dat zijn klachten, waaronder stemmingsklachten, vermoeidheid en fysieke klachten, hem belemmerden in het verrichten van zijn maatgevende arbeid.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen terecht tot de conclusie waren gekomen dat de klachten van appellant niet in de weg stonden aan het verrichten van de maatgevende arbeid. De beroepsgrond van appellant dat zijn ziekmelding als bezwaar tegen de beëindiging van het ziekengeld per 15 januari 2014 had moeten worden behandeld, werd als buiten de omvang van het geding beschouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskostenveroordeling af.