ECLI:NL:CRVB:2016:31

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
13/6473 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om het intrekkingsbesluit van de WGA-uitkering te herzien

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die sinds augustus 2007 een loonaanvullende WGA-uitkering ontving, had zijn uitkering en toeslag per 1 augustus 2009 verloren door schending van de informatieplicht. Appellant had nagelaten het Uwv op de hoogte te stellen van zijn actuele woonadres. Na een verzoek om herziening van de beëindiging van de uitkering, heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad overwoog dat de verzoeken van appellant om terug te komen op het besluit van 24 juni 2010, waarbij de WGA-uitkering was beëindigd, niet konden worden gehonoreerd. De Raad stelde vast dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van het eerdere besluit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door appellant ingediende informatie niet als nieuw feit kon worden aangemerkt in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het verzoek van appellant terecht had afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een andere beslissing. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6473 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2013, 13/392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.G. Huijsmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Vervolgens heeft mr. Huijsmans te kennen gegeven niet langer als gemachtigde van appellant op te treden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is niet verschenen, na telefonische afmelding. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant genoot sinds augustus 2007 een loonaanvullende WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wegens gewrichtsklachten ten gevolge van de ziekte van Bechterew en psychosociale klachten. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het Uwv de uitkering evenals de toeslag op deze uitkering met ingang van 1 augustus 2009 beëindigd vanwege schending van de informatieplicht. Appellant had nagelaten om het Uwv op de hoogte te stellen van zijn actuele woon- of verblijfadres. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit of anderszins een reactie ingediend bij het Uwv.
1.2.
Bij brief van 1 mei 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om uitbetaling van de uitkering met terugwerkende kracht, met als bijlage een uittreksel uit de GBA van de gemeente Bergen op Zoom gedateerd 1 mei 2012. Hierop heeft het Uwv bij besluit van
27 juni 2012 met ingang van 8 juni 2012 de loonaanvullende WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, weer toegekend omdat appellant op
8 juni 2012 alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv op verzoek van appellant de toeslag op deze uitkering ook weer toegekend met ingang van 8 juni 2012. Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld, op basis van een medische beoordeling, dat met ingang van 1 mei 2012 voor appellant recht is ontstaan op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA, waardoor de WGA-uitkering met ingang van deze datum is beëindigd. Omdat de IVA-uitkering hoger is dan de WGA-uitkering is de toeslag verlaagd.
1.3.
Bij brief van 20 juli 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om herziening van de besluitvorming inzake de beëindiging van de uitkering met ingang van 1 augustus 2009 en hem alsnog een uitkering toe te kennen vanaf die datum. Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat het besluit tot beëindiging van de uitkering blijft gehandhaafd omdat appellant geen nieuwe informatie heeft ingediend. Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2012 (bestreden besluit) is het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de door appellant aangevoerde omstandigheid van onzorgvuldig handelen van het Uwv destijds voorafgaand aan het besluit van 24 juni 2010 evenmin als het in bezwaar overgelegde rapport van de Stichting SAP valt aan te merken als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat van het horen van appellant mocht worden afgezien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv terecht bij het bestreden besluit heeft geweigerd om het besluit van 24 juni 2010 te herzien.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat Uwv destijds niet de GBA heeft geraadpleegd voorafgaand aan het besluit van 24 juni 2010 geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat onvoldoende met nieuwe feiten is aangetoond dat appellant zijn rechten en plichten in de periode 2009 tot en met 2012 niet op adequate wijze kon invullen of anderszins verschoonbaar heeft verzuimd, gelet op de in bezwaar ingediende informatie van psychiater Talhaoui. Ter onderbouwing heeft appellant nadere stukken ingediend. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte (stilzwijgend) aangenomen dat de beëindiging van de uitkering destijds een passende sanctie was. Aangezien nu als nieuw feit is gebleken dat appellant al in 2009 last had van een psychiatrische stoornis was de maatregel van beëindiging van de uitkering niet passend.
3.1
De Raad overweegt als volgt.
3.2.
De verzoeken van appellant van 1 mei 2012 en 20 juli 2012 strekken ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 24 juni 2010, waarbij de WGA-uitkering is beëindigd met ingang van 1 augustus 2009. Het betreft een afgesloten periode in het verleden, namelijk vanaf 1 augustus 2009 tot 1 mei 2012, vanaf welke datum een IVA-uitkering is toegekend. Volgens vaste rechtspraak is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet eerder konden worden overgelegd.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn ernstige psychiatrische toestand sinds
30 januari 2009 niet in staat was om zijn vertrek naar Marokko en zijn nieuwe adresgegevens aan het Uwv door te geven. Pas bij terugkomst in Nederland in 2012 kwam hij op de hoogte van de beëindiging van de WGA-uitkering. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant in bezwaar aangevoerde gronden niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uit de in bezwaar ingediende informatie van de Marokkaanse psychiater Talhaoui, gedateerd 10 april 2012, kan niet afgeleid worden dat appellant buiten staat was om om eerder dan in mei 2012 de gevraagde informatie over zijn woonadres te verschaffen dan wel om een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Uit de informatie van Stichting SAP, gedateerd
11 oktober 2012, blijkt hiervan evenmin. Appellant heeft evenmin aannemelijk kunnen maken dat het Uwv destijds wel over het juiste (GBA)adres beschikte dan wel had kunnen beschikken. Het Uwv mocht het verzoek van appellant dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 24 juni 2010. In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het Uwv in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen.
3.4.
Met de in beroep en hoger beroep ingezonden medische informatie kan, naar vaste jurisprudentie van de Raad (onder andere uitspraken van 30 maart 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674, 14 september 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594) en
14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten waarbij het niet gaat om een zogenoemde duuraanspraak geen rekening worden gehouden. Daarom komt de Raad evenmin als de rechtbank toe aan beoordeling van de in beroep ingezonden informatie van de huisarts noch aan de in hoger beroep ingezonden informatie van de Marokkaanse psychiater.
3.5.
Appellant heeft de Raad verzocht om inschakeling van een deskundige. Gelet op overwegingen 3.2 en 3.3 is hiervoor geen grond.
3.6.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.4 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.7.Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem
sg