ECLI:NL:CRVB:2016:3118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
15/1915 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand met betrekking tot inkomsten uit freelancewerk

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1986 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand. Appellante is freelance docente Italiaans en heeft geen melding gemaakt van haar inkomsten uit deze werkzaamheden. De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft in 2011 en 2013 besluiten genomen om de bijstand van appellante te herzien en terug te vorderen, omdat zij geen melding had gemaakt van haar inkomsten. De terugvordering betreft de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 april 2013, met een totaalbedrag van € 14.039,32. Appellante heeft tegen deze besluiten beroep aangetekend, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat de commissie niet heeft aangetoond dat er geen dubbele terugvordering heeft plaatsgevonden voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de commissie de terugvordering correct heeft berekend en dat er geen sprake is van dubbele terugvordering. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, met P.C. de Wit als griffier, op 16 augustus 2016.

Uitspraak

15.1915 WWB

Datum uitspraak: 16 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2015, 14/4696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016. Appellante is niet verschenen. De commissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.V. Suikerbuik.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1986 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Sinds 2005 is appellante op freelancebasis werkzaam als docente Italiaans bij de [naam universiteit] ([universiteit]).
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2011, heeft de commissie de bijstand van appellante over de periode van 1 december 2009 tot en met 30 april 2010 herzien en de over deze periode te veel gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.505,40 van appellante teruggevorderd. Hieraan heeft de commissie ten grondslag gelegd dat appellante geen melding heeft gemaakt van de door haar ontvangen inkomsten uit werkzaamheden als docente bij de [universiteit].
1.3.
Bij besluit van 15 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juni 2014 (bestreden besluit), heeft de commissie de bijstand van appellante over de periode van
1 januari 2010 tot en met 30 april 2013 herzien en de als gevolg van deze herziening teveel gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 14.039,32. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante ook in deze periode geen melding heeft gemaakt van door haar ontvangen inkomsten uit werkzaamheden bij de [universiteit].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de commissie in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat het bestreden besluit niet ziet op herziening en terugvordering over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 maar op de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 april 2013, appellante niet in haar processuele belangen is geschaad. Doordat appellante geen melding heeft gemaakt van door haar ontvangen inkomsten uit werkzaamheden bij de [universiteit] was de commissie gehouden de bijstand van appellante over de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 april 2013 te herzien en de over die periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat de commissie niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 gemaakte kosten van bijstand niet dubbel van haar zijn teruggevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de door de commissie overgelegde uitvoerige berekening van de hoogte van de terugvordering blijkt dat de terugvordering ziet op de periode van 1 mei 2010 tot en met
30 april 2013. Bij de bij het bestreden besluit gehandhaafde terugvordering ter hoogte van € 14.039,32, zijn de over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand niet nogmaals van appellante teruggevorderd.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) P.C. de Wit

HD