ECLI:NL:CRVB:2016:3124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
15/805 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die als naaister heeft gewerkt. Appellante ontving sinds 1 oktober 2002 een WAO-uitkering, aanvankelijk berekend op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een herbeoordeling in 2005 werd deze herzien naar 65 tot 80%. In 2007 werd de uitkering opnieuw herzien naar 45 tot 55%. De rechtbank Overijssel heeft in 2009 een eerdere beslissing van het Uwv vernietigd, waarna de uitkering in 2009 werd vastgesteld op 80 tot 100%. In 2014 heeft het Uwv na een medisch onderzoek de WAO-uitkering van appellante ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat het Uwv ten onrechte een heronderzoek heeft ingesteld en dat eerdere medische gegevens niet zijn meegewogen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts kennis heeft genomen van de medische informatie en dat de vastgestelde beperkingen niet onjuist zijn. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om een heronderzoek uit te voeren en dat de eerdere rapporten van de psychiater niet relevant waren voor de beoordeling in deze zaak.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd, medisch passend zijn. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/805 WAO
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 december 2014, 14/2142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is als naaister werkzaam geweest. Met ingang van 1 oktober 2002 is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 21 februari 2005 herzien naar de klasse 65 tot 80%.
1.3.
Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van
27 mei 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij uitspraak van 29 juni 2009 (07/1425) heeft de rechtbank, mede naar aanleiding van een rapport van de door haar geraadpleegde verzekeringsarts mr. J.F.G. Wolthuis, het beroep van appellante tegen het besluit van 23 juli 2007 gegrond verklaard en het besluit van 23 juli 2007 vernietigd. In die uitspraak werd berust. Ter uitvoering van wat de rechtbank had overwogen heeft het Uwv bij besluit (op bezwaar) van 9 juli 2009 de mate van arbeidsongeschiktheid wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid op 22 februari 2006 met ingang van
23 maart 2006 vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4.
Bij een heronderzoek waarbij het Uwv een expertise heeft laten uitvoeren door psychiater W.M.J. Hassing, waarvan op 23 augustus 2013 rapport is uitgebracht, heeft het Uwv appellante na een medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 23 januari 2014 in kennis gesteld dat de WAO-uitkering met ingang van 24 maart 2014 is ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.5.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte een heronderzoek heeft ingesteld. Het Uwv heeft ten onrechte informatie van de behandelende psychiater, F. Kaya, terzijde gesteld. Ook acht appellante zich wegens haar fysieke beperkingen verdergaand beperkt. Die beperkingen zijn volgens appellante eerder correct vastgesteld door Wolthuis, die een urenbeperking aanwezig heeft geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op verzoek nadere medische informatie ontvangen. Het betreft een aanvraag pedicurebehandeling door podotherapeut van 27 januari 2014, een medicatie-overzicht en het volledige patiëntendossier van de huisarts. Bij rapport van 25 juni 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op diverse items betreffende de fysieke belastbaarheid en de werktijden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gevolgen hiervan voor de geselecteerde functies bekeken. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 9 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat een heronderzoek niet nodig was en dat het Uwv de eerdere medische gegevens van psychiater Kaya en van Wolthuis ten onrechte niet heeft meegewogen. Aangevoerd is dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van het standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat heeft appellante medische stukken ingediend. Het betreft stukken van de neuroloog, een brief van de huisarts van 29 oktober 2014 met een uitdraai van het dossier en brieven van de neuroloog van onder meer 23 mei 2014, 25 juni 2014 en van
6 november 2014.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Naast dossieronderzoek heeft de verzekeringsarts kennis genomen van de medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkele aanvullende arbeidsbeperkingen aangenomen en deze neergelegd in een FML van 14 oktober 2013. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het medisch onderzoek gebreken vertoont. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Dat bij appellante na onderzoek eind juni 2014 een carpaal tunnelsyndroom is vastgesteld maakt de beoordeling door het Uwv volgens de rechtbank niet onjuist, omdat het Uwv voor die klachten al beperkingen had aangenomen. Ook voor de psychische problematiek heeft het Uwv beperkingen aangenomen in de FML. De informatie van Kaya en de overige in geding gebrachte informatie maakt volgens de rechtbank niet dat meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen, omdat die informatie ziet op de datum in geding.
3.2.
Ten slotte acht de rechtbank de medische geschiktheid voor de geselecteerde functies afdoende toegelicht in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt staande gehouden dat ten onrechte een heronderzoek is uitgevoerd en voorbij is gegaan aan de conclusies van Kaya. Verder heeft het Uwv appellante ten onrechte informatie van het OM onthouden, waardoor zij in haar belangen is geschaad.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv teallen tijde bevoegd is een heronderzoek uit te voeren, ongeacht wat de aanleiding voor een dergelijk onderzoek is. Niet gebleken is dat – als gesteld in hoger beroep, maar bestreden door het Uwv – het Uwv appellante informatie van het OM zou hebben onthouden, zodat deze beroepsgrond niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De in hoger beroep gehandhaafde beroepsgrond dat het Uwv ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan de rapporten van Kaya en Wolthuis slaagt niet. De rechtbank heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat het rapport van Wolthuis ziet op een andere datum in geding, namelijk 27 mei 2007. Diens rapport dateert uit 2008 en kan daarmee niet zonder meer van toepassing worden geacht op de medische situatie van appellante rond maart 2014. Ook van de informatie van Kaya heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat deze de beoordeling in deze zaak niet raakt, nu appellante tot 2012 bij Kaya onder behandeling stond en vervolgens weer na medio 2014 en de betreffende informatie daarmee ziet op situatie na de datum nu in geding. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens in geding gebracht die haar opvatting ondersteunen dat het Uwv haar beperkingen onvoldoende heeft erkend. Ook de vaststelling dat sprake is van een carpaal tunnelsyndroom betekent niet dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante nu het Uwv (onweersproken) heeft gesteld dat met beperkingen op dat vlak bij de vaststelling van de belastbaarheid al rekening is gehouden.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt de rechtbank ten slotte ook gevolgd in haar oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als voor appellante in medisch opzicht passend zijn aangemerkt.
5.4.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. van Rooijen

NK