ECLI:NL:CRVB:2016:3124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die als naaister heeft gewerkt. Appellante ontving sinds 1 oktober 2002 een WAO-uitkering, aanvankelijk berekend op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een herbeoordeling in 2005 werd deze herzien naar 65 tot 80%. In 2007 werd de uitkering opnieuw herzien naar 45 tot 55%. De rechtbank Overijssel heeft in 2009 een eerdere beslissing van het Uwv vernietigd, waarna de uitkering in 2009 werd vastgesteld op 80 tot 100%. In 2014 heeft het Uwv na een medisch onderzoek de WAO-uitkering van appellante ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat het Uwv ten onrechte een heronderzoek heeft ingesteld en dat eerdere medische gegevens niet zijn meegewogen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts kennis heeft genomen van de medische informatie en dat de vastgestelde beperkingen niet onjuist zijn. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om een heronderzoek uit te voeren en dat de eerdere rapporten van de psychiater niet relevant waren voor de beoordeling in deze zaak.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd, medisch passend zijn. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.