Uitspraak
OVERWEGINGEN
4 februari 2012 tot 6 juni 2012 heeft zij uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Met ingang van 6 juni 2012 is appellante ongeschikt geacht wegens niet aan de zwangerschap gerelateerde psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante aan het einde van de wettelijke wachtperiode met ingang van 4 juni 2014 ongeschikt moet worden beschouwd voor de maatgevende arbeid, maar in staat kan worden geacht passende functies te vervullen. Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van 4 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
15 juli 2014, en haar kanttekeningen geplaatst bij de opgestelde FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gezien de persoonlijkheidsstructuur van appellante, op verschillende onderdelen van de FML een aanvullende beperking aangenomen
.Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gevolgen hiervan beoordeeld en vastgesteld dat drie functies passend blijven. Het betreft de functie operator voedingsmiddelenindustrie
16 mei 2016, een medicatieoverzicht en een brief van fysiotherapeut H. van de Laar van
21 juni 2016.