Uitspraak
OVERWEGINGEN
,de datum van de melding, tot en met 2 april 2015, de datum het afwijzingsbesluit.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 27 februari 2015 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Participatiewet, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres, maar tijdelijk bij een kennis te verblijven. Na onderzoek door de gemeente bleek dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde, maar dat dit adres inmiddels door anderen werd bewoond. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de relevante periode zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De feitelijke woonsituatie is doorslaggevend, en de Raad oordeelde dat de appellant niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De appellant had niet gemeld dat hij geen toegang meer had tot zijn woning, wat hem tekortschiet in zijn inlichtingenverplichting. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.