ECLI:NL:CRVB:2016:3141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 25 oktober 2010 ziek meldde vanwege voetklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 30 juli 2012, heeft het Uwv op 14 januari 2013 vastgesteld dat appellant op 22 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 25 april 2013. De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak op 21 januari 2014 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant.
In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden, met de stelling dat de psychische klachten niet juist zijn ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts heeft de psychische klachten van appellant in het onderzoek meegenomen en geconcludeerd dat deze geen significante invloed hadden op de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd was en dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies zouden kunnen weerleggen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.