Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, waarbij de bijstand van appellant met 30% werd verlaagd wegens ontslag in de proeftijd. Appellant ontving sinds 25 maart 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 17 juli 2014 een arbeidsovereenkomst gesloten met [werkgever]. Deze overeenkomst werd op 23 augustus 2014 beëindigd in de proeftijd, omdat appellant niet voldeed aan de eisen van de functie. Het college stelde dat appellant door zijn houding en gedrag de inschakeling naar arbeid had belemmerd, wat leidde tot de maatregel.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellant door eigen toedoen zijn arbeid niet heeft behouden. De Raad concludeert dat de verweten gedraging niet aannemelijk is gemaakt, waardoor de maatregel van 30% ten onrechte is opgelegd. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van 5 november 2014, waarbij de bijstand van appellant werd verlaagd. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.