ECLI:NL:CRVB:2016:3220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
14/6724 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing langdurigheidstoeslag op basis van fiscaal inkomen in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had aanvragen ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2008 tot en met 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvragen afgewezen, omdat het fiscaal inkomen van de appellant in de jaren 2007, 2009, 2010 en 2011 hoger was dan 110% van de geldende IOAW-grondslag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het college ten onrechte was uitgegaan van het fiscaal inkomen in plaats van het besteedbaar inkomen, en dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig was verlopen. Hij stelde ook dat het college door advertenties in de krant de verwachting had gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor de langdurigheidstoeslag. De Raad overwoog dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6724 WWB
Datum uitspraak: 16 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 oktober 2014, 13/7363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaken 14/6099 WWB en 15/447 WWB op 24 mei 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 juli 2013 heeft appellant aanvragen ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2008 tot en met 2012.
1.2.
Het college heeft bij een vijftal besluiten van 7 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 november 2013 (bestreden besluit), de aanvragen afgewezen omdat het fiscaal inkomen van appellant in de jaren 2007, 2009, 2010 en 2011 hoger was dan 110% van de geldende IOAW-grondslag. Het college is daarbij voor de beoordeling van het inkomen van appellant uitgegaan van het fiscaal inkomen, waaronder volgens de Verordeningen Langdurigheidstoeslag WWB wordt verstaan het brutoloon met daarbij gerekend belaste vergoedingen, waaronder de vergoeding van de werkgever voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het college heeft de bezwaarprocedure voldoende zorgvuldig afgehandeld. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de bezwaarprocedure niet met een bezwaaradviescommissie is ingericht. Hiertoe is het college op grond van de Algemene wet bestuursrecht ook niet verplicht. Met de (onder)mandaatbesluiten is de bevoegdheid van de medewerkster bezwaar voldoende onderbouwd. Dat geen afzonderlijk verslag van de hoorzitting is gemaakt, leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit omdat daarin een samenvatting van de hoorzitting is opgenomen. Het college is, gelet op de toelichting op de Verordening Langdurigheidstoeslag WWB, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag terecht uitgegaan van het fiscaal inkomen zoals opgenomen in jaaropgaven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat het college ten onrechte is uitgegaan van het fiscaal inkomen in plaats van het besteedbaar inkomen, dus het netto inkomen na vermindering van aftrekposten zoals schulden. Ook is de bezwaarprocedure onzorgvuldig geweest. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college door advertenties in de krant bij hem de verwachting heeft gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor een langdurigheidstoeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar met betrekking tot het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel nog het volgende aan toe.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een dergelijke toezegging is hier niet gebleken. Aan een advertentie in de krant met, zo begrijpt de Raad, een informatief karakter, kan geen een te honoreren vertrouwen worden ontleend.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) P.C. de Wit

HD