ECLI:NL:CRVB:2016:3245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
15-3072 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte en zich op 15 april 2013 ziek meldde met hartklachten. Na een EerstejaarsZiektewet-beoordeling op 20 februari 2014 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar dat hij wel benutbare mogelijkheden had. De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waaruit bleek dat appellant in staat was om functies te vervullen die in overeenstemming waren met zijn beperkingen. Het Uwv besloot op 11 maart 2014 dat appellant per 15 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, met name over de onvoldoende aandacht voor zijn futloosheid en angstklachten. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de FML een juiste weergave was van de mogelijkheden en beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies, zoals parkeercontroleur en boekhouder, medisch geschikt waren voor appellant, en dat hij met deze functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/3072 ZW
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 april 2015, 14/6513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016. Appellant en mr. Tilburg zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur via een uitzendbureau voor gemiddeld 35,09 uur per week. Hij heeft zich op 15 april 2013 bij het Uwv ziek gemeld met hartklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 20 februari 2014 heeft appellant voor een zogenoemde Eerstejaars
Ziektewet-beoordeling het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft op grond van zijn onderzoek geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor zijn eigen werk van vrachtwagenchauffeur, maar wel benutbare mogelijkheden heeft als rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2014.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat appellant met functies die in overeenstemming zijn met de FML in staat moet worden geacht om meer te verdienen dan 65% van zijn maatmaninkomen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2014 vastgesteld dat appellant per 15 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
20 augustus 2014 ten grondslag en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 augustus 2014.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit het resultaat is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat bij de vaststelling van de FML rekening is gehouden met klachten van appellant van futloosheid, zijn trage hartslag, zijn gewrichtsklachten en het oedeem. Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zijn verzoek informatie had verkregen van de behandelend internist, die bij zijn onderzoek van appellant geen aanwijzingen voor somatische pathologie voor de vermoeidheid en de gewrichtsklachten had gevonden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat overschrijding van de mogelijkheden van appellant in de door de arbeidsdeskundigen van het Uwv geselecteerde functies niet is gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn bezwaar- en beroepsgronden en herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn futloosheid. Hij heeft verder gesteld dat het Uwv aan zijn angstklachten te weinig gewicht heeft toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.1.
Het bestreden besluit berust op de opvatting van het Uwv dat het voor appellant mogelijk is om met de beperkingen die zijn omschreven in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en
5 (statische houdingen) van de FML de voorbeeldfuncties van parkeercontroleur, snackbereider en boekhouder, loonadministrateur te vervullen.
4.2.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat in de al in beroep beschikbare medische gegevens geen aanwijzingen zijn gelegen dat de verzekeringsartsen van het Uwv met de lichamelijke klachten van appellant, en met name met de door hem op de voorgrond geplaatste klacht van futloosheid, onvoldoende rekening hebben gehouden. Onderschreven wordt het oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt.
4.2.3.
Volgens het rapport van de verzekeringsarts van 20 februari 2014 heeft appellant tijdens het onderzoek op die datum kenbaar gemaakt dat hij zich zorgen maakt over zijn gezondheid. Tijdens oriënterend psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen voor psychopathologie gevonden. Hij heeft in zijn rapport uiteengezet dat de door appellant geuite psychische klachten geen aanleiding geven om meer beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen dan de beperking “verhoogd persoonlijk risico”. Dat bij appellant sprake is van angstklachten die hem in zijn functioneren in arbeid zouden belemmeren, heeft appellant niet onderbouwd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat het Uwv aan zijn angstklachten te weinig gewicht heeft toegekend.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de FML van de mogelijkheden en beperking van appellant een beschrijving geeft die overeenstemt met de voorhanden medische gegevens. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 augustus 2014 een toelichting gegeven op de geschiktheid van appellant voor de in 4.2.1 genoemde functies. Daarmee staat voldoende vast dat deze functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Dat appellant met deze functies 90,56% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft hij niet betwist.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS