In deze zaak heeft appellant, geboren in 1995, op 4 april 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 13 juni 2013 vastgesteld dat appellant ten minste 75% van het minimumloon kan verdienen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is op 18 november 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft in haar uitspraak van 4 juli 2014 het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bestreden. Op 19 november 2015 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellant met ingang van 1 augustus 2013 een Wajong-uitkering is toegekend. Appellant heeft aangegeven dat dit besluit volledig tegemoetkomt aan zijn beroep tegen het bestreden besluit en heeft de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep, alsook tot vergoeding van de wettelijke rente.
De Raad heeft overwogen dat het besluit van 19 november 2015 geheel tegemoetkomt aan het bezwaar van appellant, waardoor het besluit van 18 november 2013 ten onrechte is geweigerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het besluit van 18 november 2013 vernietigd en het besluit van 13 juni 2013 herroepen. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.736,-. Het Uwv dient ook het betaalde griffierecht van in totaal € 166,- aan appellant te vergoeden.