Uitspraak
4 augustus 2015, 15/52 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds mei 2010 in een pension woonde, had op 27 mei 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting, nadat hij naar een zelfstandige woning was verhuisd. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de gevraagde kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en de appellant had moeten reserveren voor deze kosten.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij gezondheidsproblemen had door de woonsituatie in het pension en dat hij door schulden niet in staat was om voor de inrichtingskosten te reserveren. De Raad oordeelde echter dat de appellant had kunnen voorzien dat hij de kamer in het pension zou verlaten en dat hij voor de kosten had moeten reserveren. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de afwijzing van de aanvraag zouden rechtvaardigen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.