ECLI:NL:CRVB:2016:3316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.H.M. van de Ven
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van woonadres en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die vanaf 12 maart 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op basis van een melding van een gerechtsdeurwaarder en een huisbezoek geconcludeerd dat appellante niet meer op het uitkeringsadres woonde. Na een gesprek met appellante en een huisbezoek op 26 februari 2014 heeft het college besloten de bijstand met ingang van 1 februari 2014 in te trekken. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de intrekking gewijzigd naar 26 februari 2014.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet op het uitkeringsadres woonde en dat er onvoldoende onderzoek is verricht. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college de intrekking niet tot een bepaalde periode heeft beperkt, waardoor de beoordeling de periode van 26 februari 2014 tot en met 12 maart 2014 beslaat. De Raad heeft geconcludeerd dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, en dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.