ECLI:NL:CRVB:2016:3355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 16 januari 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De gemeente Utrecht heeft na een anonieme fraudemelding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante onjuiste informatie had verstrekt over haar woon- en leefsituatie. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college de bijstand met ingang van 1 april 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de intrekking niet beperkt had tot een bepaalde periode en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de bijstand de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juli 2014 besloeg. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de betrokkene verplicht is om juiste en volledige informatie te verstrekken.
De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor veroordeling tot schadevergoeding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 september 2016.