ECLI:NL:CRVB:2016:3358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-6095 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten verplicht eigen risico Zvw

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ongegrond had verklaard. Appellant had op 12 augustus 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het verplichte eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2014, maar het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat de kosten van het eigen risico uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, en appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak door een andere rechter was gedaan dan degene die de zaak ter zitting had behandeld. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank appellant tijdig op de hoogte had gesteld van deze gang van zaken en dat appellant geen verdere informatie had ingewonnen.

De Raad heeft verder overwogen dat de kosten van het verplicht eigen risico als algemene noodzakelijke kosten van bestaan worden beschouwd, en dat bijzondere bijstandsverlening alleen mogelijk is bij bijzondere omstandigheden. Appellant heeft niet aangetoond dat hij in een dergelijke situatie verkeert. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6095 WWB
Datum uitspraak: 6 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juli 2015, 14/7762 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 12 augustus 2014 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van het verplichte eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2014 tot een bedrag van € 360,-.
1.2.
Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten van het verplicht eigen risico betaald moeten worden uit de incidenteel algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.
1.3.
Bij besluit van 27 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de procedure bij de rechtbank
4.1.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat ten onrechte een andere rechter uitspraak heeft gedaan dan de rechter die de zaak ter zitting heeft behandeld. De rechter die uitspraak heeft gedaan, heeft de zitting wel als toehoorder in de zaal bijgewoond, maar heeft zich niet vooraf als rechter aan appellant bekend gemaakt.
4.2.
Dit betoog slaagt reeds niet op grond van het volgende. De rechtbank heeft bij brief van
1 juli 2015 aan appellant kenbaar gemaakt dat de uitspraak zal worden gedaan door een andere rechter, te weten de rechter die de behandeling vanuit de zaal heeft bijgewoond, dan de rechter die de zaak ter zitting heeft behandeld. Om die reden heeft de rechtbank appellant toestemming gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Appellant heeft deze toestemming gegeven. Voor zover de inhoud van voornoemde brief appellant niet duidelijk was, had het op de weg van appellant gelegen hierover nadere informatie in te winnen bij de rechtbank. Dit heeft appellant nagelaten.
Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag
4.3.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.4.
De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn het gevolg van het bestaan van het ingevoerde verplicht eigen risico in de Zvw. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6493) betreft dit een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt en waarmee alle zorgverzekerden te maken kunnen hebben, ongeacht of zij chronisch ziek zijn of niet. Het enkele feit dat de eigen bijdrage is verhoogd, maakt niet dat hiervoor genoemde rechtspraak, zoals appellant heeft aangevoerd, thans niet langer kan worden toegepast, nu deze verhoging niet alleen geldt voor appellant, maar ook voor alle andere zorgverzekerden.
4.6.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij voor de gevraagde bijzondere bijstand in aanmerking dient te komen. Appellant heeft specialistische zorg nodig voor een medische aandoening, waaraan het college mede schuldig is. Omdat appellant het eigen risico niet kan betalen, mijdt hij voorlopig alle benodigde zorg om niet in de schulden te komen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij weliswaar co-ouderschap heeft, maar dat hij, omdat zijn dochter staat ingeschreven bij haar moeder, aanspraak op bepaalde regelingen, waaronder het recht op kinderbijslag en het recht op kindgebonden budget, misloopt. Om die reden heeft appellant niet kunnen reserveren.
4.7.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet aangemerkt kunnen worden als bijzondere omstandigheden. Het enkele feit dat appellant vanwege gestelde hartritmestoornissen en de daaraan gerelateerde medische kosten te maken heeft gekregen (en mogelijk in de toekomst zal krijgen) met een betaling ter hoogte van het volledig eigen risico, levert niet een dergelijke omstandigheid op. Daarbij komt dat appellant zijn stelling dat hij lijdt aan deze aandoening en dat de aandoening mede is ontstaan door handelen van het college niet met medische stukken heeft onderbouwd. Ook de omstandigheid dat zijn dochter staat ingeschreven op het adres van haar moeder waardoor appellant als co-ouder geen aanspraak kan maken op bepaalde regelingen, kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De reden waarom appellant niet in aanmerking komt voor bepaalde toelagen, zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget, is niet een onderwerp dat in de onderhavige procedure ter beoordeling voorligt. Bovendien heeft het college bij het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm wel degelijk rekening gehouden met het feit dat appellant co-ouderschap heeft. Appellant heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij financieel niet in staat is de kosten voor het eigen risico te voldoen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Spek

HD