[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2010, 09/4614 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2012
Namens appellant heeft H.J. de Liefde hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roodhorst.
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 12 januari 2008 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor aan diabetes mellitus gerelateerde medische kosten. Daarin is vermeld dat de gevraagde kosten tot een bedrag van € 150,-- niet worden vergoed door de zorgverzekeraar van appellant.
1.2. Bij besluit van 22 april 2009 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op de grond dat de gevraagde kosten reeds volledig zijn vergoed door de zorgverzekeraar van appellant.
1.3. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft te kennen gegeven dat zijn aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op de kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant heeft betoogd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven om bijzondere bijstand toe te kennen. Hij voert aan dat hij al jaren een inkomen heeft onder bijstandsniveau, waardoor hij de kosten van het verplicht eigen risico niet kan betalen.
1.4. Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het college het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, ongegrond verklaard. In dat advies is overwogen dat de Zvw met ingang van 1 januari 2008 een verplicht eigen risico kent van € 150,-- per kalenderjaar en de verzekeraar deze kosten in rekening brengt bij de verzekerde. Alle verzekerden in de zin van de Zvw van achttien jaar en ouder zijn het verplicht eigen risico verschuldigd. Verwezen wordt naar het standpunt van de staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vermeld in de verzamelbrief van 20 december 2007, dat er in beginsel geen ruimte is voor bijzondere bijstandsverlening voor het verplicht eigen risico, omdat het verplicht eigen risico een algemene maatregel betreft die voor alle Nederlanders geldt, zodat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 september 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij benadrukt dat de kosten van het verplicht eigen risico van € 150,-- wel degelijk voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Vanwege zijn chronische suikerziekte en daaraan gerelateerde medische kosten heeft hij jaarlijks te maken met een betaling ter hoogte van het verplicht eigen risico. In zoverre verschilt de situatie van appellant van andere verzekerden die niet chronisch ziek zijn of hun eigen risico niet volledig opsouperen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet aangemerkt kunnen worden als bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.1. De kosten waarvoor appellant bijstand heeft aangevraagd zijn het gevolg van het bestaan van het verplicht eigen risico in de Zvw. Dit betreft een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt en waarmee alle zorgverzekerden te maken kunnen hebben, ongeacht of zij chronisch ziek zijn of niet. De omstandigheid dat appellant vanwege zijn chronische ziekte en de daaraan gerelateerde medische kosten te maken heeft gekregen met een betaling ter hoogte van het volledige eigen risico en andere verzekerden hun eigen risico mogelijk niet realiseren, maakt dit niet anders. Opmerking verdient in dit verband dat de werkgever in artikel 118a van de Zvw voor de specifieke doelgroep van verzekerden met meerjarige onvermijdbare zorgkosten een regeling heeft getroffen die voorziet in een gedeeltelijke compensatie van het verplichte eigen risico. Verder wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 december 2010, LJN BO6734, waarin deze compensatie is besproken in een zaak waarin de weigering van bijzondere bijstand voor de in geding zijnde kosten was gebaseerd op artikel 15 van de WWB. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012.