ECLI:NL:CRVB:2016:3375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-1907 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 21 maart 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf dakloos te zijn. De gemeente Haarlem had echter geconstateerd dat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting, omdat hij niet dagelijks zijn verblijfplaats had doorgegeven en telefonisch niet bereikbaar was. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 1 april 2014, een besluit dat na bezwaar werd gehandhaafd.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de gemaakte afspraken over het doorgeven van zijn verblijfplaats niet duidelijk waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant wel degelijk op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij deze niet is nagekomen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 26 maart tot 1 april 2014 niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, wat heeft geleid tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1907 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
3 februari 2015, 14/3272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.M. Nederveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Namens appellant is verschenen mr. C.J. Forder, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 21 maart 2014 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij dakloos is. Op het formulier “Verklaring feitelijke verblijfplaats” heeft appellant opgave gedaan van zijn verblijfadressen over de periode van 9 maart 2014 tot en met 21 maart 2014. Op 26 maart 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden en heeft appellant het formulier [postadres] ondertekend.
1.2.
De afdeling Schulddienstverlening/Handhaving van de hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 april 2014. Hieruit komt naar voren dat appellant niet dagelijks zijn verblijfplaats heeft doorgegeven aan het college en dat hij telefonisch niet bereikbaar was.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. Hij heeft zich niet gehouden aan de afspraak om dagelijks zijn verblijfslocatie door te geven en om telefonisch bereikbaar te zijn. Hierdoor kan de woon- en leefsituatie van appellant niet worden beoordeeld en vastgesteld met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 21 maart 2014 (datum aanvraag) tot en met
1 april 2014 (datum besluit op de aanvraag).
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Het onder 1.1 genoemde formulier “Verklaring feitelijke verblijfplaats” (formulier 1) hanteert het college om vast te stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en/of Haarlem de aangewezen centrumgemeente is. Op het formulier [postadres] (formulier 2) wordt het onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie toegelicht en worden de afspraken over het opgeven van de locatie waar de nacht wordt doorgebracht en de controle daarvan vermeld. Ter zitting van de Raad is van de zijde van het college toegelicht dat eerst nadat de betrokkene conform de gemaakte afspraken zijn verblijfslocatie heeft doorgegeven, telefonisch contact wordt opgenomen met de betrokkene om de opgegeven locatie te kunnen bezoeken. Deze werkwijze is noodzakelijk uit een oogpunt van efficiënte controle. Een en ander wordt standaard bij de invulling en ondertekening van formulier 2 met de aanvrager besproken en een kopie van het ondertekende formulier 2 wordt aan de aanvrager meegegeven.
4.4.
Uit het door appellant ondertekende formulier 2 van 26 maart 2014 blijkt dat met appellant is afgesproken dat hij iedere avond voor 22.00 uur telefonisch of per sms moet doorgeven waar hij die nacht zal slapen en dat hij op het door hem opgegeven 06-nummer bereikbaar moet zijn tot minimaal 7.30 uur in de ochtend.
4.5.
Vaststaat dat appellant in de periode van 26 maart 2014 tot 1 april 2014 niet dagelijks zijn verblijfslocatie heeft doorgegeven aan het college. Daarnaast heeft een handhavingsmedewerker op 28 maart 2014, 31 maart 2014 en 1 april 2014 zeven maal
voor 7.30 uur tevergeefs getracht telefonisch in contact te komen met appellant.
4.6.
Gelet op 4.4 en 4.5 moet worden geconcludeerd dat appellant de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. De stelling van appellant dat de werkwijze van het college en de gemaakte afspraken hem niet duidelijk waren, slaagt niet. Zoals blijkt uit het rapport van 1 april 2014, heeft appellant tijdens het intakegesprek op
26 maart 2014 uitleg gekregen over het onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie en de in het formulier 2 vastgelegde afspraken. Bij dat gesprek was een door appellant meegenomen kennis aanwezig. Voor zover een en ander nog vragen opriep, had het op de weg van appellant gelegen om hierover nadere informatie in te winnen bij het college. Door geen opgave te doen van zijn verblijflocatie(s) heeft appellant het college de mogelijkheid ontnomen om onderzoek te doen naar zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie. De omstandigheid dat de handhavingsmedewerker appellant telefonisch niet heeft kunnen bereiken op het door appellant opgegeven telefoonnummer dient, mede gelet op de gemaakte afspraken, in beginsel voor rekening en risico van appellant te komen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van een schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting het recht op bijstand van appellant over de te beoordelen periode niet kon worden vastgesteld.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD