ECLI:NL:CRVB:2016:3384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om hulp bij het huishouden op basis van gebruikelijke zorg door inwonende kinderen
In deze zaak heeft appellante, die beperkingen ondervindt bij het verrichten van huishoudelijke taken, een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met als argument dat de twee inwonende meerderjarige kinderen van appellante de benodigde huishoudelijke hulp als gebruikelijke zorg zouden moeten verlenen. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar kinderen, die studeren en een actief leven leiden, niet in staat zijn om haar te helpen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat de inwonende kinderen van appellante in staat zijn om gebruikelijke zorg te verlenen. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat de omstandigheden die appellante aanvoert, niet in de weg staan aan het verlenen van gebruikelijke zorg. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat haar kinderen niet in staat zijn om haar te helpen, en bevestigt daarmee de afwijzing van de aanvraag door het college.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 14 september 2016.