Uitspraak
15.7752 WWB
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 21 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet op het opgegeven adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij niet kon aantonen dat hij daar daadwerkelijk woonde.
Na een huisbezoek op 9 september 2014, waarbij appellant niet in staat was om zijn verblijf op het opgegeven adres te onderbouwen, heeft het college de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat zijn verklaringen onjuist waren weergegeven.
De Raad heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor het huisbezoek, gezien de inconsistenties in de verklaringen van appellant en het ontbreken van bewijs voor zijn verblijf op het opgegeven adres. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.