ECLI:NL:CRVB:2016:3393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-7752 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag na huisbezoek en onderzoek naar woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 21 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet op het opgegeven adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij niet kon aantonen dat hij daar daadwerkelijk woonde.

Na een huisbezoek op 9 september 2014, waarbij appellant niet in staat was om zijn verblijf op het opgegeven adres te onderbouwen, heeft het college de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat zijn verklaringen onjuist waren weergegeven.

De Raad heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor het huisbezoek, gezien de inconsistenties in de verklaringen van appellant en het ontbreken van bewijs voor zijn verblijf op het opgegeven adres. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.7752 WWB

Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 oktober 2015, 15/1517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Kizilocak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kizilocak. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 21 juni 2014 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand. Hij heeft daarbij het [opgegeven adres] te [woonplaats] als woonadres opgegeven (opgegeven adres). De hoofdbewoner van dit adres is de nicht van appellant
[X.].
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag hebben medewerkers van T&T Intake Inkomen Noord van de gemeente Rotterdam een onderzoek verricht. Daarbij is gebleken dat appellant in de Basisregistratie personen (BRP) niet op het opgegeven adres stond ingeschreven. Ook is appellant op 9 september 2014 gehoord en is op dezelfde dag een huisbezoek afgelegd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 10 september 2014 en in een verslag huisbezoek van 12 september 2014.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college de aanvraag van appellant bij besluit van 16 september 2014 afgewezen op de grond dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren.
1.4.
Bij besluit van 21 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het college - voor zover van belang - het bezwaar ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft aangetoond zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres te hebben. Appellant heeft tijdens het huisbezoek zijn luchtbed niet kunnen vinden. Hij heeft geweigerd om zijn kledingstukken uit de wasmand te tonen. Verder heeft hij zijn post niet kunnen laten zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woon- en leefsituatie en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant stond in de BRP niet ingeschreven op het door hem opgegeven adres op het aanvraagformulier. Dit adres heeft hij als briefadres met ingang van 25 juni 2014 opgegeven. Appellant had voorts geen huurcontract. Tijdens het gesprek op 9 september 2014 heeft hij verklaard geen concrete betalingsafspraken met zijn nicht te hebben over zijn verblijf. Onder deze omstandigheden kon bij het college na het gesprek met appellant redelijkerwijs twijfel bestaan over de juistheid van zijn opgave over zijn woonsituatie en was er aanleiding om een huisbezoek af te leggen.
4.5.
Nu een redelijke grond aanwezig was om een huisbezoek af te leggen, mocht het college de bevindingen hiervan aan de besluitvorming ten grondslag leggen
.
4.6.
Appellant heeft ter zitting van de Raad aangevoerd dat zijn verklaring in het verslag van het huisbezoek onjuist is weergegeven. Hij betwist te hebben verklaard dat hij twee à drie dagen bij zijn nicht aanwezig is. Hij heeft evenmin verklaard dat hij zijn kleding in de wasmand niet wilde laten zien.
4.7.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de in het verslag van het huisbezoek opgenomen verklaring van appellant. Het verslag is kort na het huisbezoek opgesteld en door de twee uitvoerders van het huisbezoek ondertekend. Appellant heeft zijn stelling dat de door hem afgelegde verklaring onjuist is weergegeven onvoldoende onderbouwd om deze aannemelijk te achten. Dat appellant het verslag niet voor akkoord heeft ondertekend, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft dan ook bij zijn besluitvorming van de juistheid van de in het verslag vervatte weergave van de verklaring kunnen uitgaan.
4.8.
De onderzoeksbevindingen bieden, anders dan appellant heeft gesteld, voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk op het opgegeven adres verbleef. Appellant heeft voorafgaand aan het huisbezoek verklaard dat in zijn slaapkamer een luchtbed is maar hij heeft tijdens het huisbezoek in de kamer, die hij als zijn slaapkamer had aangewezen, zijn luchtbed niet kunnen tonen en dit ook niet kunnen vinden in de inbouwkast op de overloop. Verder heeft hij in de badkamer een wasmand met kleding laten zien, maar op de vraag of hij zijn kleding wil laten zien, heeft appellant geweigerd dit te doen zonder nadere toelichting en zonder een reden daarvoor op te geven. Aan de in beroep overgelegde verklaring van zijn nicht hiervoor, een achteraf opgestelde verklaring, kan daarom niet de betekenis worden gehecht die appellant hieraan toekent. Voorts is van belang dat appellant zijn administratie tijdens het huisbezoek niet heeft kunnen vinden, dat appellant in de woning verder geen spullen had en dat hij heeft verklaard dat hij maar twee à drie dagen op het opgegeven adres verblijft.
4.9.
De in 4.8 genoemde bevindingen van het huisbezoek en de daarbij door appellant afgelegde verklaring vormen reeds voldoende grond voor het standpunt van het college dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode woonde op het door hem opgegeven adres. Daarom kan het betoog van appellant dat hij tijdens het huisbezoek in de gelegenheid had moeten worden gesteld zijn nicht te bellen en dat de medewerkers tevens hadden moeten kijken in de kast waar wel kleding was, appellant niet baten.
4.10.
Uit wat 4.1 tot en met 4.9 is overwogen volgt dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD