ECLI:NL:CRVB:2016:34

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/6224 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten en psychische problemen. Appellant had eerder een beslissing van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant voerde aan dat zijn gezondheid was verslechterd en dat zijn beperkingen waren toegenomen, onderbouwd met medische rapporten van zijn chiropractor en een pijnspecialist.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet als onvoldoende vergaand konden worden beschouwd. De rechtbank had ook overwogen dat de criteria voor beoordeling onder de Wet WIA verschilden van die onder de Wet werk en bijstand (Wwb), en dat de vrijstelling van de sollicitatieverplichting in het kader van de Wwb niet betekende dat appellant niet geschikt was voor reguliere arbeid.

De Raad concludeerde dat er onvoldoende twijfel was aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen en dat het verzoek om een onafhankelijk deskundige te raadplegen werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/6224 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 september 2014, 14/3726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.W. de Water hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Water. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur voor 36 uur per week. Met ingang van 3 september 2007 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rugklachten met uitstraling naar het rechterbeen. Tevens was sprake van psychische klachten. Bij besluit van
18 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per einde wachttijd,
30 augustus 2010, geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 11 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:220, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 14 december 2011, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard, bevestigd.
1.2.
Bij brief van 6 december 2013 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid vanwege toegenomen rugklachten en psychische problematiek is verslechterd. Daarbij heeft appellant brieven overgelegd van chiropractor J.J.J. Postma van 21 november 2013, van
K. Bürger, als anesthesioloog-pijnspecialist verbonden aan de Rijnland Polikliniek Pijnbestrijding, alsmede stukken van de gemeente Voorschoten. Als datum toename van de beperkingen is appellant uitgegaan van de datum van de brief van de chiropractor,
21 november 2013. Na een medisch onderzoek, waarbij de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft in lijn hiermee bij besluit van 18 februari 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van
21 november 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2014 aangevoerd dat het Uwv heeft miskend dat zijn beperkingen zijn toegenomen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant verwezen naar de onder 1.2 vermelde brief van Postma, alsmede naar diens rapport van 27 februari 2014. In dat laatste rapport staat vermeld in de rubriek diagnose dat er sprake is van een oude HNP en discopathie, waarbij de klachten worden verergerd door distorsie van het bekken en een rechter convexe torsie lumbaal. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch oordeel van de verzekeringsarts heeft bevestigd, heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant drie rapporten overgelegd van Salude Deskundige Dienst, die in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) zijn opgesteld. In die rapporten is naar aanleiding van een medisch onderzoek begin 2013 melding gemaakt van een beperkte belastbaarheid voor arbeid. Daarbij is geadviseerd om in eerste instantie maximaal tien uur per week te werken en deze omvang uit te breiden naar maximaal halve dagen. Verder heeft appellant bestreden dat de voorgehouden functies medisch geschikt zijn.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen in hun rapporten op zorgvuldige en inzichtelijke wijze hebben onderbouwd op grond waarvan de beperkingen als opgenomen in de FML van 14 juli 2010 ook van toepassing zijn op de medische situatie van appellant op 21 november 2013. De brieven van de chiropractor maken de beoordeling niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met die informatie al rekening gehouden. Wat betreft de in het kader van de Wwb-beoordeling opgestelde rapporten heeft de rechtbank overwogen dat die rapporten de beoordeling evenmin anders maken, omdat de criteria die worden gehanteerd bij een dergelijke beoordeling niet dezelfde zijn als die gelden bij een beoordeling in het kader van de Wet WIA.
4. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden wat in eerdere instantie is aangevoerd.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Met betrekking tot de informatie van de chiropractor wordt overwogen dat deze een omschrijving van de diagnose heeft gegeven, maar dat diens bevindingen geen aanleiding geven om de door het Uwv vastgestelde beperkingen als onvoldoende vergaand te beschouwen. Voor het standpunt van appellant dat hij niet in staat kan worden geacht om functies te vervullen in reguliere arbeid op de arbeidsmarkt, zijn in de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten te vinden. De omstandigheid dat appellant in het kader van de Wwb is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, is daarvoor onvoldoende, omdat de beoordeling in het kader van die wet afwijkt van die op het kader van de Wet WIA. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven onder overweging 3, dan ook volledig en maakt deze tot de zijne. Aangezien met datgene wat appellant heeft aangevoerd onvoldoende twijfel is ontstaan aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, wordt het ter zitting gedane verzoek aan de Raad om een onafhankelijk deskundige te raadplegen afgewezen. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein
GdJ