ECLI:NL:CRVB:2016:3406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-5497 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet aantreffen appellant op opgegeven adressen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 27 november 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend, waarbij hij aangaf geen vaste verblijfplaats te hebben. Hij vulde een zevendagenformulier in en gaf op 17 december 2014 drie adressen op als verblijfslocaties. De gemeente Amsterdam heeft echter vastgesteld dat appellant niet op deze adressen was aangetroffen tijdens hun onderzoek op 9, 12 en 13 januari 2015. Hierdoor kon de woon- en leefsituatie van appellant niet worden vastgesteld, wat leidde tot de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag op 19 januari 2015.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de gemeente ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet op de opgegeven adressen was aangetroffen en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij op de opgegeven adressen verbleef en dat hij niet tijdig had gemeld dat hij mogelijk in het Vondelpark verbleef. De Raad concludeerde dat het college terecht de afwijzing van de bijstandsaanvraag had gehandhaafd en dat het college bevoegd was om het verstrekte voorschot terug te vorderen.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aanvragers van bijstand om hun verblijfssituatie duidelijk en tijdig te communiceren aan de autoriteiten, vooral wanneer zij geen vaste verblijfplaats hebben. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.5497 PW

Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 juli 2015, 15/1497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.T.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 2 augustus 2016. Appellant is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 27 november 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij geen vaste verblijfplaats heeft. Appellant heeft over de periode van 27 november 2014 tot en met
7 december 2014 een zogenoemd zevendagenformulier ingevuld. Op 17 december 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend. Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” (opgaveformulier) heeft hij op 17 december 2014 twee adressen in Amsterdam en een adres in Amstelveen opgegeven.
1.2.
De afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 januari 2015. Hieruit blijkt dat twee handhavingsspecialisten van de DWI op 9, 12 en 13 januari 2015 de opgegeven adressen hebben bezocht. Appellant is daarbij niet aangetroffen.
1.3.
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft het college de aanvraag op grond van de Participatiewet afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college het aan appellant verstrekte voorschot van in totaal € 540,- van hem teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 23 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 19 en 22 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet is aangetroffen op een van de opgegeven adressen, waardoor de woon- en leefsituatie van appellant niet kan worden beoordeeld en vastgesteld. Appellant heeft dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat appellant op de onderzochte momenten niet op de door hem op het opgaveformulier doorgegeven locaties is aangetroffen. Indien appellant op de dagen dat het college de genoemde locaties bezocht elders sliep, zoals in het Vondelpark, had het op zijn weg gelegen het college daarvan tijdig op de hoogte te stellen. Dit heeft appellant niet gedaan. Appellant heeft het Vondelpark ook niet als verblijfslocatie opgegeven op het opgaveformulier. De enkele vermelding op het zevendagenformulier dat hij op bepaalde dagen op straat verbleef, is onvoldoende, alleen al omdat dit formulier geen betrekking heeft op de voor de beoordeling van het recht op bijstand in aanmerking te nemen periode. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet kon worden vastgesteld dat appellant feitelijk verblijf hield op een van de opgegeven locaties, zodat zijn recht op bijstand vanaf 11 november 2014 niet is vast te stellen. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag dan ook terecht gehandhaafd. Het college was bevoegd het verstrekte voorschot van appellant terug te vorderen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging daarvan door de rechtbank onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust. Hieraan wordt nog opgemerkt dat de hoofdbewoners van de opgegeven adressen [adres 1] en [adres 2] ieder afzonderlijk hebben verklaard dat appellant op vrijdag 9 januari 2015 op hun adres heeft geslapen. Appellant heeft deze onduidelijkheid niet weggenomen. Voorts had appellant, voor zover hij naast de opgegeven adressen ook in het Vondelpark verbleef, hiervan concreet opgave had moeten doen op het in 1.1 bedoelde opgaveformulier. Dat appellant dit reeds op het zevendagenformulier en het inlichtingenformulier behorende bij de aanvraag had vermeld, doet daar niet aan af. Zoals uit de uitspraak van de Raad van 3 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3823) kan worden afgeleid hanteert de DWI het zevendagenformulier om vast te stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en/of Amsterdam de aangewezen centrumgemeente is. Op het opgaveformulier dient de aanvrager te vermelden waar hij vanaf de datum van aanvraag verblijft of zal verblijven. Iedere wijziging dient tijdig te worden doorgegeven.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD