ECLI:NL:CRVB:2016:3406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet aantreffen appellant op opgegeven adressen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 27 november 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend, waarbij hij aangaf geen vaste verblijfplaats te hebben. Hij vulde een zevendagenformulier in en gaf op 17 december 2014 drie adressen op als verblijfslocaties. De gemeente Amsterdam heeft echter vastgesteld dat appellant niet op deze adressen was aangetroffen tijdens hun onderzoek op 9, 12 en 13 januari 2015. Hierdoor kon de woon- en leefsituatie van appellant niet worden vastgesteld, wat leidde tot de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag op 19 januari 2015.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de gemeente ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet op de opgegeven adressen was aangetroffen en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij op de opgegeven adressen verbleef en dat hij niet tijdig had gemeld dat hij mogelijk in het Vondelpark verbleef. De Raad concludeerde dat het college terecht de afwijzing van de bijstandsaanvraag had gehandhaafd en dat het college bevoegd was om het verstrekte voorschot terug te vorderen.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aanvragers van bijstand om hun verblijfssituatie duidelijk en tijdig te communiceren aan de autoriteiten, vooral wanneer zij geen vaste verblijfplaats hebben. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.