Uitspraak
4 maart 2015, 14/4234 en 14/4240 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
6 november 2013. In deze FML is onder meer een beperking opgenomen op het aspect 1.9.3: appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldige feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Het gaat daarbij om begeleiding op niveau 3: appellant heeft regelmatig feedback van een leidinggevende of een collega nodig.
WSW-indicatie heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een eigen medische beoordeling dient te verrichten en in beginsel op zijn eigen oordeel mag afgaan. De verwijzing naar de WSW-indicatie is onvoldoende om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, omdat bij de WSW-beoordeling een ander beoordelingskader geldt en uit de WSW-beoordeling van
25 mei 2011 blijkt dat toen is afgezien van medisch onderzoek, omdat de prognose in 2008 stationair was en uit het functioneren van en een gesprek met werknemer is gebleken dat de beperkingen onverminderd aanwezig zijn, zodat nieuw onderzoek geen nieuwe informatie zou opleveren en onnodig belastend zou zijn voor werknemer. Dit heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat de WSW-indicatie uit 2011 in feite is gebaseerd op het medisch onderzoek uit 2008. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de voor appellant, gelet op zijn belastbaarheid, geselecteerde functies voor hem geschikt zijn.
WSW-indicatie. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat uit informatie van PsyQ blijkt dat voor appellant in 2008, onder andere, de diagnose paniekstoornis met agorafobie is gesteld. In brieven van PsyQ van 30 juli 2013 en 21 november 2013 wordt, onder andere, een angststoornis als diagnose gesteld. Volgens appellant is deze wijziging terug te zien in de WSW-indicatie, waarin werknemer is afgezakt van de indicatie begeleid werken in 2008 naar de indicatie beschut werken in 2012 in verband met de extra begeleiding die werknemer op de werkvloer nodig heeft. Gelet op de angststoornis en de nieuwe indicatie beschut werken dient appellant het werk altijd samen met en onder continue leiding van een ervaren en empathische collega te verrichten. De in aspect 1.9.3 van de FML vermelde beperking komt aan deze begeleidingsbehoefte onvoldoende tegemoet.
WSW-indicatie niet in aanmerking komt voor begeleiding bij werk in een regulier bedrijf kan in dit geval niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank heeft hiertoe terecht overwogen dat het indicatiebesluit van 25 mei 2011 op dezelfde medische gegevens berust als de in 2008 aan werknemer afgegeven indicatie begeleid werken in regulier bedrijf. Het indicatiebesluit van 25 mei 2011 biedt dus geen medische aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant in 2011 op intensievere begeleiding is aangewezen dan in 2008. Ook overigens bieden de medische gegevens geen basis voor de stelling dat werknemer is aangewezen op meer begeleiding dan onder 1.5 over het aspect 1.9.3, niveau 3, is aangegeven.
een-op-een instructie krijgt. Deze manier van aanleren van nieuwe handelingsvarianten sluit aan bij de behoefte aan begeleiding van appellant, omdat ze onder rechtstreeks toezicht plaatsvindt. Voorts is in aanmerking genomen dat appellant geen beperkingen op het aspect aandacht heeft. Ten slotte is van een overschrijding in de functie op het aspect handelingstempo geen sprake, omdat op het desbetreffende belastingpunt geen signalering is gegeven. Daarmee heeft het Uwv voldoende toegelicht dat de functie op genoemde punten de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
BESLISSING
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2016.