ECLI:NL:CRVB:2016:3469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/4669 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als pedagogisch medewerkster werkte, is sinds 31 mei 2012 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juni 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de conclusies goed gemotiveerd zijn.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat de verzekeringsartsen haar beperkingen niet juist hebben ingeschat. Ze heeft medische stukken ingebracht die haar psychische problemen onderbouwen, waaronder een paniekstoornis, obsessieve-compulsieve stoornis en depressie. Appellante stelt dat de functies die aan haar zijn toegewezen niet geschikt zijn, omdat ze continu haar armen moet gebruiken, terwijl ze klachten aan haar armen heeft.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de medische gronden van appellante afdoende heeft besproken en dat er geen reden is om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad bevestigt dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellante geschikt zijn en dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

15/4669 WIA
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 mei 2015, 14/11305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Ertekin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. Namens appellante is
mr. Ertekin verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als pedagogisch medewerkster voor 25,8 uur per week. Ze is uitgevallen op 31 mei 2012 met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en arbeidskundig onderzoek, waarvan rapport is opgemaakt op 28 mei 2014 respectievelijk 12 juni 2014, heeft het Uwv bij besluit van
12 juni 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juni 2014, na afloop van de voor haar geldende wachttijd, geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is bepaald.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 3 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
3 november 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn geweest en dat hun conclusies voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen en de daaruit voortvloeiende belastbaarheid per datum in geding, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2014, onjuist te oordelen. De geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de verzekeringsartsen haar beperkingen niet juist hebben ingeschat en dat de FML niet juist is. Appellante is onder behandeling van een psychiater. Deze psychiater heeft vastgesteld dat er sprake is van een paniekstoornis met agorafobie, een obsessieve-compulsieve stoornis en een depressie. Hier is onvoldoende rekening mee gehouden. Appellante heeft in hoger beroep medische stukken ingebracht die volgens appellante haar psychische problemen aantonen. Appellante heeft voorts klachten aan haar armen waardoor zij niet kan tillen, duwen en trekken. Mede om die reden zijn de functies niet geschikt. Ze moet in alle functies continu haar armen gebruiken en van enige afwisseling is geen sprake.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de medische gronden die appellante eerder in beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken. Zij heeft, met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 juli 2016 gereageerd op de medische stukken die appellante in hoger beroep heeft ingebracht. Uit die stukken, onder andere afkomstig van PsyQ en de huisarts, blijkt dat appellante stemmings- en angstklachten heeft. Deze klachten waren bekend bij de verzekeringsartsen. Ze zijn ook besproken tijdens de hoorzitting en er is voldoende rekening mee gehouden bij het opstellen van de FML. Er is dan ook geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak. Ook de armklachten zijn naar het oordeel van de Raad juist vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 november 2014 uiteengezet dat er bij appellante een verminderde fysieke belastbaarheid is. Behalve een algemene beperking voor zwaardere fysieke arbeid is specifiek rekening gehouden met een verminderde belastbaarheid van de rechterarm. Er zijn geen medische redenen om meer beperkingen aan te nemen. De Raad is van oordeel dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellante met wat zij in hoger beroep heeft aangevoerd geen twijfel heeft opgeroepen over de juistheid van de voor haar in de FML vastgestelde functionele mogelijkheden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van wikkelaar, samensteller (267050), machinebediende inpak (271093) en medewerker kleding en textielreiniging (111161) voor appellante geschikt zijn. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

UM