ECLI:NL:CRVB:2016:3487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/4655 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die tot november 2013 als zelfstandige werkte, diende op 15 juni 2014 een aanvraag om bijstand in op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Rotterdam verzocht appellant om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en boekhouding, maar appellant heeft deze gegevens niet ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag op 14 juli 2014 buiten behandeling gesteld, omdat de benodigde gegevens ontbraken. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de buiten behandelingstelling in strijd is met het verbod op détournement de procédure en dat het college niet had mogen volstaan met de motivering dat het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld. De Raad overweegt dat de wetgeving, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook van toepassing is op aanvragen op grond van de WWB, tenzij expliciet anders is bepaald. De Raad concludeert dat appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie en dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van de gevraagde gegevens voor de beoordeling van een bijstandsaanvraag en de mogelijkheden die de wet biedt voor het buiten behandeling stellen van aanvragen wanneer aanvragers niet voldoen aan de informatieverplichtingen.

Uitspraak

15/4655 WWB
Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 juni 2015, 14/7842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 juli 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was tot begin november 2013 werkzaam als zelfstandige. Hij heeft op 15 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brieven van 19 juni 2014 en 1 juli 2014 heeft een klantmanager van de gemeente Rotterdam appellant verzocht de in de bijlagen bij die brieven genoemde gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften en de boekhouding van de voormalige bedrijven van appellant. Bij de brief van 1 juli 2014 heeft de klantmanager appellant in de gelegenheid gesteld die stukken uiterlijk vóór 11 juli 2014 in te leveren. De klantmanager heeft appellant er daarbij onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op gewezen dat zijn aanvraag niet kan worden beoordeeld en niet in behandeling wordt genomen zonder de gevraagde gegevens.
1.2.
Bij besluit van 14 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellant heeft geen van de gevraagde stukken ingeleverd. Niet is gebleken dat hij daarover niet redelijkerwijs kon beschikken. Het college heeft appellant gewezen op de mogelijkheid om uitstel te vragen, maar appellant heeft dat niet gedaan. Appellant kan een verwijt worden gemaakt van het niet inleveren van de gevraagde gegevens.
4.3.1.
Appellant voert aan dat de keuze voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag in strijd is met het verbod op détournement de procédure nu het college met de buitenbehandelingstelling voor een procedure heeft gekozen waarbij appellant in bezwaar minder waarborgen heeft dan wanneer het college de aanvraag zou afwijzen. Daarbij heeft appellant tevens gewezen op het speciale karakter van de WWB. De buitenbehandelingstelling is volgens appellant in strijd met de bedoeling van de wetgever.
4.3.2.
Deze grond slaagt niet. Wat bepaald is in de Awb ten aanzien van de behandeling van aanvragen, geldt ook voor aanvragen op grond van een bijzondere wet zoals de WWB, tenzij daarin een uitzondering is gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb en de WWB volgt niet dat de wetgever beoogd heeft de buitenbehandelingstelling van aanvragen om bijstand uit te sluiten in gevallen waarin het college de aanvraag ook kan afwijzen. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat in bijstandszaken buitenbehandelingstelling bij voorkeur achterwege wordt gelaten (zie de uitspraak van
22 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1173).
4.4.1.
Appellant voert voorts aan dat het door het college gehanteerde beleid strijdig is met de artikelen 3:4 en 4:5 van de Awb. Deze grond komt erop neer dat het college niet had mogen volstaan met de motivering dat het geconstateerde verzuim niet binnen de geboden termijn is hersteld. Het college had moeten beoordelen of het mogelijk was op basis van de beschikbare gegevens te beslissen op de aanvraag. Als dat niet het geval is, kan het college pas na een concrete belangenafweging tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag overgaan.
4.4.2.
Ook deze grond slaagt niet. Van enig beleid als door appellant gesteld blijkt niet. Omdat appellant in het geheel niet heeft gereageerd op de verzoeken van het college om gegevens over te leggen, was het ook niet mogelijk om de aanvraag te beoordelen of om met specifieke belangen van appellant rekening te houden.
4.5.
Het hoger beroep slaagt gelet op 4.1 tot en met 4.4.2 niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD