ECLI:NL:CRVB:2016:3490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 4 februari 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De reden voor de afwijzing was dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde.
Tijdens een intakegesprek met een participatiecoach verklaarde de appellant dat hij een zolderkamer huurde, maar de daaropvolgende onderzoeken door de gemeente wezen uit dat zijn woonsituatie onduidelijk was. De medewerker van de gemeente kon bij een huisbezoek geen persoonlijke spullen of andere aanwijzingen vinden die bevestigden dat de appellant daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn woonadres te onderbouwen, en dat het college terecht had geconcludeerd dat de aanvraag om bijstand niet kon worden ingewilligd. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woonadres, wat in dit geval niet was gebeurd.
De uitspraak bevestigt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld als de aanvrager niet voldoet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.