ECLI:NL:CRVB:2016:3550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
15-1829 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellante op 5 april 2011 een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege een toename van haar klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 5 juli 2011 afgewezen, omdat de wachttijd van 52 weken nog niet was volbracht. Appellante heeft vervolgens meerdere keren een Wajong-uitkering aangevraagd, maar telkens werd deze afgewezen op basis van het feit dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat niet alle medische gegevens volledig zijn meegewogen en dat zij meent recht te hebben op een Wajong-uitkering op grond van dringende redenen. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellante geen nieuw gegeven heeft aangevoerd en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat appellante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren om de eerdere besluiten te kunnen herzien. Aangezien appellante geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd, heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om de eerdere besluiten te herzien. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om benoeming van een deskundige af, omdat appellante niet aan haar bewijslast heeft voldaan.

Uitspraak

15/1829 Wajong
Datum uitspraak: 23 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 maart 2015, 14/6868 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn medische stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Voor appellante is mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 5 april 2011 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd in verband met een toename van de klachten van appellante in februari 2011. Daarbij heeft zij een brief van maart 1994 van kinderarts S. Geelen overgelegd waaruit blijkt dat zij lijdt aan hereditair angioneurotisch oedeem (HAO) en dat zij heftige buikpijn heeft. Voorts heeft zij een brief overgelegd van dezelfde kinderarts van 16 juni 2009 waarin dezelfde klachten zijn vermeld als ook discoïde lupus erythematosus (LE). Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een uitkering toe te kennen omdat de wachttijd van 52 weken, aangevangen op 1 februari 2011, nog niet was volbracht.
1.2.
Op 9 september 2011 heeft appellante opnieuw een uitkering ingevolge de Wajong aangevraagd. Bij besluit van 19 december 2011 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering toe te kennen. De weigering is gebaseerd op de grond dat appellant per einde wachttijd minder dan 25% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Aan het besluit van
19 december 2011 liggen een verzekeringsgeneeskundig rapport van 7 december 2011 en een arbeidskundig rapport van 16 december 2011 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft in het rapport acht geslagen op de brief van 21 november 2011 van reumatoloog Luijten en
internist-immunoloog Derksen, waarin wordt vermeld dat ten aanzien van appellante in 2009 de diagnose discoïde LE werd gesteld. De resultaten van het medisch onderzoek zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
1.3.
Bij aanvraag van 13 september 2012 heeft appellante het Uwv nogmaals verzocht om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 10 oktober 2012 is deze aanvraag afgewezen omdat appellante ten opzichte van de aanvraag uit september 2011 geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het Uwv aanleiding geven terug te komen van het besluit van 19 december 2011.
1.4.
Bij aanvraag van 13 juni 2014 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Op deze aanvraag is bij besluit van 4 augustus 2014 wederom afwijzend beslist op de aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontleende grond dat appellante bij de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld die tot het oordeel kunnen leiden dat de Wajong-besluiten van 19 december 2011 en 10 oktober 2012 onjuist zijn. Voor de motivering van dit besluit heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts van 17 juli 2014.
1.5.
Tegen het besluit van 4 augustus 2014 heeft appellante bezwaar gemaakt en daartoe aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 25 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard omdat ook in bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellante beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld.
3.1.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat niet alle medische gegevens volledig zijn meegewogen. Verder is gesteld dat appellante meent op grond van een dringende reden in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Voorts is verzocht een deskundige te benoemen om over de medische klachten te rapporteren.
3.2.
Het Uwv heeft erop gewezen dat, nu appellante geen enkel nieuw gegeven heeft aangevoerd noch een onderbouwing heeft gegeven van de toename van de klachten, er geen aanleiding was een nader onderzoek in te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.2.
Een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering moet naar zijn strekking worden beoordeeld. Appellante heeft niet anders gedaan dan een aanvraagformulier Wajong ingediend waarin is ingevuld dat haar ziekte of handicap is ontstaan voor haar 17e verjaardag. Als tevens in beschouwing wordt genomen dat appellante zich in april 2011 heeft gemeld bij het Uwv omdat de klachten sinds februari 2011 zijn verergerd, dient de aanvraag van 13 juni 2014 te worden beschouwd als een verzoek om terug te komen van de besluiten van
19 december 2011 en 10 oktober 2012 voor de periode voor de aanvraag en als een verzoek om voor de periode vanaf 13 juni 2014 de weigering te heroverwegen. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de datum in het verleden waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had, is appellante op grond van artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Voor zover voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van het eerdere besluit, moet appellante feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor haar gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit ten onrechte niets of te weinig is toegekend en de in 4.1 bedoelde belangenafweging te maken (ECLI:NL:CRVB:2015:1).
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer CRvB 30 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674) kunnen in zaken waarop artikel 4:6 van de Awb (analoog) van toepassing is, niet in de beoordeling in (hoger) beroep worden betrokken pas in die fase ingebrachte stukken, die voorafgaand aan het besluit op bezwaar niet bij het bestuursorgaan bekend waren als onderbouwing van reeds in de fase voorafgaand aan het primaire besluit dan wel in de bezwaarfase opgeworpen stellingen. De Raad heeft aanleiding gezien om deze vaste rechtspraak voor zaken over een duuraanspraak nader in te vullen, in die zin dat, indien de aanvraag waarbij is verzocht om herziening voor de toekomst uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd, (ook) in beroep en hoger beroep voor zodanige motivering nadere bewijsstukken kunnen worden aangedragen (ECLI:NL:CRVB:2015:1).
4.4.
Niet in geschil is dat appellante geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd bij haar aanvraag of in de bezwaarfase. Reeds om die reden heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien de besluiten van 19 december 2011 en 10 oktober 2012 (voor de toekomst) te herzien. Een dringende reden kan, anders dan appellante heeft betoogd, geen grond zijn voor toekenning van een Wajong-uitkering. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.5.
Wat betreft de medische stukken die appellante op 20 mei 2016 aan de Raad heeft gezonden, heeft het Uwv meegedeeld dat deze zijn voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Tot slot wordt opgemerkt dat uit vaste rechtspraak niet mag worden afgeleid dat voor het benoemen van een deskundige door de rechter nooit ruimte bestaat in een procedure als deze, waarin een duuraanspraak aan de orde is. Denkbaar is immers dat, uiteraard slechts in het geval dat de aanvrager aan zijn in 4.2 beschreven bewijslast heeft voldaan, voor de uiteindelijke beoordeling van de beantwoording van de vraag of het eerdere besluit onjuist is, een oordeel van een deskundige onontbeerlijk is (ECLI:NL:CRVB:2015:1). Nu appellante echter niet aan haar bewijslast heeft voldaan, wordt het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK