Uitspraak
5 maart 2015, 14/6868 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
19 december 2011 liggen een verzekeringsgeneeskundig rapport van 7 december 2011 en een arbeidskundig rapport van 16 december 2011 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft in het rapport acht geslagen op de brief van 21 november 2011 van reumatoloog Luijten en
internist-immunoloog Derksen, waarin wordt vermeld dat ten aanzien van appellante in 2009 de diagnose discoïde LE werd gesteld. De resultaten van het medisch onderzoek zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
19 december 2011 en 10 oktober 2012 voor de periode voor de aanvraag en als een verzoek om voor de periode vanaf 13 juni 2014 de weigering te heroverwegen. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de datum in het verleden waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had, is appellante op grond van artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Voor zover voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van het eerdere besluit, moet appellante feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor haar gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit ten onrechte niets of te weinig is toegekend en de in 4.1 bedoelde belangenafweging te maken (ECLI:NL:CRVB:2015:1).