ECLI:NL:CRVB:2016:3559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
15/7703 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag inzake WW-uitkering en hoorplicht

Op 7 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2015, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door W.H.M. Visser. De Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De achtergrond van de zaak is dat appellant bij besluit van 20 februari 2015 in aanmerking werd gebracht voor een WW-uitkering met ingang van 6 oktober 2014, die zou eindigen op 5 maart 2015, tenzij er veranderingen in zijn situatie zouden optreden. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond bij een besluit van 11 mei 2015, waarbij de berekening van de hoogte van de WW-uitkering werd toegelicht.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden en voegde hij toe dat hij in zijn procespositie was geschaad omdat hij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank had volgens appellant moeten motiveren waarom dit vormverzuim was gepasseerd. De Centrale Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de berekening van de WW-uitkering en dat appellant niet in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van een hoorzitting, aangezien hij zelf niet had gereageerd op de uitnodiging van het Uwv voor een hoorzitting.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/7703 WW-PV
Datum uitspraak: 7 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2015, 15/4540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: mr. E. Dijt
Griffier: N. van Rooijen,
Ter zitting van 7 september 2016 is appellant, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
De rechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Bij besluit van 20 februari 2015 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 6 oktober 2014. Daarbij is appellant meegedeeld dat de WW-uitkering eindigt per 5 maart 2015, indien er in die tijd niets in zijn situatie verandert.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 11 mei 2015 (bestreden besluit) het tegen het besluit van
20 februari 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv de berekening van de hoogte van de aan appellant betaalde WW-uitkering toegelicht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat door appellant niet wordt betwist dat hem voor de maximale duur een WW-uitkering is toegekend. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de in het bestreden besluit uiteengezette berekening van de aan appellant toegekende WW-uitkering. Anders dan appellant heeft gesteld heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat appellant door de latere toekenning van WW-uitkering in zijn belangen is geschaad.
3. In hoger beroep heeft appellant de door hem aangevoerde gronden in bezwaar en beroep gehandhaafd. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij in zijn procespositie is geschaad omdat hij niet in de bezwaarprocedure is gehoord. De rechtbank had volgens appellant in de aangevallen uitspraak moeten motiveren waarom dit vormverzuim is gepasseerd.
4. De rechtbank heeft in wat appellant daarover heeft aangevoerd geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de berekening van de hoogte van de WW-uitkering van appellant. In hoger beroep heeft appellant daartegen niets aangevoerd. Dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering worden onderschreven. Voor zover appellant heeft gesteld dat het Uwv de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegde hoorplicht in bezwaar heeft geschonden slaagt deze grond niet. Vaststaat dat appellant in een brief van
20 april 2015 aan de gemachtigde van appellant door het Uwv in de gelegenheid is gesteld om een afspraak te maken voor een hoorzitting. Appellant heeft daar echter niet op gereageerd. Aangezien het Uwv in deze brief appellant erop heeft gewezen, dat er in dat geval van wordt uitgegaan dat appellant geen behoefte heeft aan een hoorzitting, was een hoorzitting niet verplicht. Appellant is daarom door het feit dat de rechtbank geen overweging heeft gewijd aan de vraag of appellant in bezwaar is gehoord niet in zijn belang geschaad. Dit is dan ook geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) N. van Rooijen (getekend) E. Dijt

UM