ECLI:NL:CRVB:2016:361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14/646 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, geboren in 1957, had een nabestaandenuitkering ontvangen van de Sociale verzekeringsbank (Svb) na het overlijden van haar echtgenoot in 1998. De Svb beëindigde deze uitkering per 30 november 2012, omdat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en recht had op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).

De Svb verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante per 30 november 2012 niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische klachten, waaronder rug- en hoofdpijnklachten, niet goed waren beoordeeld en dat zij niet in staat was om arbeid te verrichten.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb met recht had geweigerd de nabestaandenuitkering toe te kennen. De Raad bevestigde dat appellante per 30 november 2012 minder dan 45% arbeidsongeschikt was, en dat de medische onderbouwing van de Svb toereikend was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/646 ANW
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2014, 13/3475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, rapporten van 16 april 2014 en 30 april 2014 en voorts een aanvullend verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S. Klootwijk, kantoorgenoot van mr. Segeren-Krijnen. Tevens werd appellante bijgestaan door E. Ousruti, tolk.
Na de behandeling van de zaak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. De Svb heeft desgevraagd enkele vragen van de Raad beantwoord. Vervolgens is namens appellante een reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen is bepaald dat verdere behandeling van de zaak ter zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1957 en heeft in de periode 1981 tot 1991 in Nederland en vervolgens tot medio 2012 in Marokko gewoond. Op 30 september 1998 is haar echtgenoot overleden, in verband waarmee de Svb aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) heeft toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante minderjarige kinderen had.
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de haar toegekende nabestaandenuitkering eindigt op 30 november 2012 omdat haar jongste kind [in] 2012 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 augustus 2012 en de Svb meegedeeld dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is en dat zij om die reden een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW wil behouden. Hierop heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante per 30 november 2012 arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Bij brief van 12 februari 2013 heeft het Uwv aan de Svb meegedeeld dat uit overeenkomstig het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten verricht onderzoek is gebleken dat appellante per 30 november 2012 niet arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de ANW. Vervolgens is appellante in de gelegenheid gesteld haar bezwaar toe te lichten tijdens de hoorzitting op 12 maart 2013.
1.4.
In verband met het bezwaar van appellante heeft de Svb het Uwv verzocht de arbeids(on)geschiktheid van appellante nader te onderzoeken. Mede op basis van rapporten van 23 april 2013 en van 24 april 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 augustus 2012 bij besluit op bezwaar van 2 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op minder dan 45%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar rug-, en hoofdpijnklachten en haar psychische problemen niet in staat is arbeid te verrichten en subsidiair dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Ter onderbouwing van het standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat heeft appellante enkele medische stukken ingebracht. Appellante is voorts van mening dat het maatmaninkomen onterecht is vastgesteld op het wettelijk minimumloon en dat de geselecteerde functies voor haar ongeschikt zijn omdat zij niet kan lezen of schrijven in de Nederlandse taal.
3.2.
In verweer heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 april 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 april 2014 ingezonden en ter beantwoording van vragen van de Raad een brief van 27 november 2015.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de Svb met recht heeft geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen omdat zij per 30 november 2012 minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
4.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de ANW voor een dergelijke afwijking geen basis kent. Voorts dienen bij de toepassing van artikel 11 van de ANW doel en strekking van deze wet als uitgangspunt te gelden. In zijn beleidsregel Arbeidsongeschiktheid, SB1018, heeft de Svb in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad als uitgangspunt geformuleerd dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek overeenkomstig de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.4.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust.
4.4.1.
Wat betreft de door appellante gestelde rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de daartoe in hoger beroep ingezonden medische stukken bestudeerd. Hij heeft in het rapport van 16 april 2014 vermeld dat deze gegevens niet tot nieuwe inzichten hebben geleid. Uit de informatie van de neuroloog in Nederland is gebleken dat er sprake is van een bulging disc en niet van een radiculair beeld. De discus drukt niet op de zenuwwortel en ook bij het klinisch onderzoek van de neuroloog is niet gebleken dat er sprake is van een herniabeeld. Er was daarom geen specifieke behandeling nodig, anders dan fysiotherapie en zonodig pijnstilling. In een dergelijke situatie is er geen medische noodzaak om rust te nemen, integendeel, bewegen is goed voor de ontwikkeling van het spiercorset. Duidelijk is wel dat appellante geen zwaar rugbelastende arbeid moet doen, maar in de geldende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante. Omdat er niet structureel rust nodig is, en omdat er evenmin sprake is van een aandoening die een duidelijke beperking geeft van de energetische belastbaarheid, is er geen noodzaak om een urenbeperking op te leggen. De Raad is van oordeel dat de Svb door middel van het ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat appellante ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de in de FML van 29 januari 2013, geldig vanaf 1 augustus 2012, vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante.
4.4.2.
Vast staat dat appellante geen relevant arbeidsverleden heeft. Met verwijzing naar overweging 4.3 van deze uitspraak wordt opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak voor de toepassing van de arbeidsongeschiktheidswetten in deze omstandigheden als haar maatman moet gelden degene die is aangewezen op arbeid tegen het wettelijk minimumloon. Terecht heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 april 2014 vastgesteld dat er geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan een hogere vaststelling aan de orde zou zijn.
4.4.3.
Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom appellante ondanks haar medische beperkingen in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige van het Uwv geduide functies. In het midden kan blijven of appellante, die stelt analfabeet te zijn, in staat is de functie snackbereider te verrichten, nu de overige drie geselecteerde functies geen eisen stellen aan de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal. Ook als van die functies wordt uitgegaan resulteert dat in een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%.
4.5.
Wat onder 4.1 tot en met 4.4.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP