ECLI:NL:CRVB:2016:3644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WIA
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 13 september 2009 ziek meldde als bagagemedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 11 september 2011 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in hoger beroep de geschiktheid voor de in het kader van de WIA geselecteerde functies betwist, met name de functie van machinebediende, en heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten niet juist zijn ingeschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de standpunten van de verzekeringsarts, die appellant geschikt achtte voor de functie van machinebediende. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en lichamelijke klachten van appellant adequaat heeft beoordeeld en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, waarbij geen veroordeling in proceskosten wordt uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 oktober 2016.