ECLI:NL:CRVB:2016:3656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/7364 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen besluit op bezwaar inzake algemene bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 september 2015 het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had bij het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 januari 2012, waarin hem algemene bijstand werd verleend. Het dagelijks bestuur had deze bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt en een maatregel van 100% opgelegd. Appellant heeft in 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep te laat was ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het dagelijks bestuur ten onrechte had aangenomen dat het bezwaar van appellant was ingetrokken. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur geen officiële machtiging van de Stichting Schuldhulp Duin- en Bollenstreek had ontvangen, wat noodzakelijk was voor de intrekking van het bezwaar. De rechtbank had niet onderkend dat het besluit van 30 mei 2012 niet als beslissing op bezwaar kon worden aangemerkt. Hierdoor slaagde het hoger beroep van appellant.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van 6 maart 2012 niet-ontvankelijk. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.984,- bedroegen, en moest het dagelijks bestuur het griffierecht van € 168,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 20 september 2016.

Uitspraak

15.7364 WWB

Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2015, 15/1688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. de Jongh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jongh. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F.M. van der Meij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het dagelijks bestuur heeft appellant bij besluit van 23 januari 2012 met ingang van 17 oktober 2011 algemene bijstand verleend op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Deze bijstand is tot een bedrag van maximaal € 24.400,- verstrekt in de vorm van een geldlening, omdat voor dit bedrag onverantwoord is ingeteerd. Tevens heeft het dagelijks bestuur bij dit besluit een maatregel van 100% gedurende een maand opgelegd over de periode van 17 oktober 2011 tot en met 16 november 2011. Tegen dit besluit heeft de Stichting Schuldhulp Duin- en Bollenstreek (Stichting) bij schrijven van 6 maart 2012 pro forma bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 7 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur de Stichting verzocht om vóór 6 april 2012 onder meer een officiële machtiging van appellant over te leggen en de gronden van bezwaar in te dienen, bij gebreke waarvan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Op 3 april 2012 heeft de Stichting de gronden van bezwaar ingediend, maar geen machtiging overgelegd.
1.3.
Op 13 april 2012 heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden dat geresulteerd heeft in het besluit van 30 mei 2012, waarin het dagelijks bestuur heeft besloten dat het besluit van 23 januari 2012 zal worden herzien in die zin dat de vorm van de bijstand een geldlening blijft tot maximaal een bedrag van € 20.000,- en dat de opgelegde maatregel zal komen te vervallen. In het besluit van 30 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur opgenomen dat zij het bezwaarschrift als ingetrokken beschouwen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. Voorafgaande aan dit besluit heeft [naam medewerker] (C), werkzaam bij de Stichting, een e-mailbericht van 9 mei 2012 gestuurd met de volgende tekst:
“Ik heb gisterenmiddag jullie voorstel met [appellant] doorgesproken en ook hij stemt er mee in. Dus jullie kunnen de brief uitsturen en dan laten we deze zaak achter ons en gaan we ons richten op de toekomst en het oplossen van zijn (financiële) problemen.”
1.4.
Bij brief van 2 maart 2015 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 6 maart 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 30 mei 2012 aangemerkt als de beslissing op het bezwaarschrift van 6 maart 2012 en het beroep van appellant aangemerkt als beroep tegen het besluit van 30 mei 2012. Wegens overschrijding van de beroepstermijn heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat komen de gronden van appellant erop neer dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat het dagelijks bestuur met het besluit van 30 mei 2012 heeft beslist op het bezwaarschrift van 6 maart 2012. Zowel in bezwaar als in beroep heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat appellant het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2012 heeft ingetrokken en daar waren de beroepsgronden dan ook tegen gericht. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft het dagelijks bestuur desgevraagd het standpunt ingenomen dat het besluit van 30 mei 2012 de beslissing op het bezwaarschrift van 6 maart 2012 is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het dagelijks bestuur heeft de intrekking van het bezwaar gebaseerd op de onder 1.3 bedoelde mededeling van C. Vaststaat dat het dagelijks bestuur geen officiële machtiging van de Stichting van appellant heeft ontvangen. Zoal uit het e-mailbericht van C op te maken valt dat het bezwaar als ingetrokken moet worden beschouwd, heeft het dagelijks bestuur hier niet zonder meer van uit mogen gaan nu het dagelijks bestuur niet beschikte over een machtiging van de Stichting door appellant, terwijl het dagelijks bestuur dit voor de behandeling van het bezwaar wel noodzakelijk achtte.
4.2.
De rechtbank heeft niet onderkend dat zij het besluit van 30 mei 2012 niet als beslissing op bezwaar mocht aanmerken, zodat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 6 maart 2012 beoordelen.
4.3.
Artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht luidt, voor zover van belang:
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4.4.
In dit geval is het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit onredelijk laat ingediend. Appellant wist sinds 30 mei 2012 dat het dagelijks bestuur niet van plan was om te beslissen op het bezwaar, omdat het dagelijks bestuur het bezwaar voor ingetrokken hield. Appellant heeft, hiernaar ter zitting gevraagd, geen andere reden voor de vertraging van twee jaar en negen maanden kunnen geven, dan dat hem de financiële gevolgen van het besluit van 30 mei 2012 pas in 2015 duidelijk werden. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van 6 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
5. Aanleiding bestaat het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van
6 maart 2012 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.984,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD