ECLI:NL:CRVB:2016:3660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
14/6616 WTCG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2014, waarin het beroep tegen het besluit van het CAK ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2011. Het CAK had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd dan die al eerder in bezwaar en beroep zijn besproken. De rechtbank had eerder overwogen dat het CAK voldoende informatie had om tot zijn besluit te komen en dat appellant de conclusies van het CAK niet had onderbouwd bestreden. De Raad onderschrijft deze overwegingen volledig en verwijst naar de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

14/6616 WTCG
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 november 2014, 14/4501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. K. Mahabali-Somai en M.A.H. Engelen-Gatzen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 december 2013 heeft appellant een aanvraag gedaan om een algemene tegemoetkoming op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2011. Op het aanvraagformulier heeft appellant aangekruist dat hij in 2011 langdurig geneesmiddelen heeft afgenomen voor bepaalde chronische aandoeningen en dat in 2010 bij hem een behandeling is gestart voor bepaalde aandoeningen in het ziekenhuis.
1.2.
Bij besluit van 4 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2014 (bestreden besluit), heeft CAK bepaald dat appellant niet in aanmerking komt voor de algemene tegemoetkoming voor 2011. CAK heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant op grond van het door hem in 2011 afgenomen medicijn Methylfenidati is ingedeeld in één Chronische Groep (CG), maar dat het hier een lichte Anatomisch Therapeutisch Chemisch Classificatie code (ATC-code) betreft en dat deze indeling geen aanspraak geeft op een tegemoetkoming. Uit de verkregen informatie is verder niet gebleken dat in 2010 ziekenhuisbehandelingen met een Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) zijn vergoed die kunnen leiden tot een indeling in een CG die recht geeft op een tegemoetkoming. Ook is niet gebleken dat aan appellant een vergoeding voor hulpmiddelen is verstrekt. Daarom is niet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat CAK van onvoldoende informatie is uitgegaan of dat CAK deze informatie niet juist heeft beoordeeld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat CAK naast de van Vektis verkregen informatie ook het door appellant overgelegde overzicht van zorgverzekeraar CZ en een brief van appellant aan zijn huisarts van 22 april 2014 heeft betrokken. Appellant heeft de conclusies van CAK niet onderbouwd bestreden. Ook uit de in beroep overgelegde stukken blijkt niet dat appellant aan de voorwaarden heeft voldaan voor verkrijging van een tegemoetkoming. CAK heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen. Dat ten aanzien van appellant verkeerde diagnoses zijn gesteld en dat is vastgesteld dat zijn klachten niet het gevolg zijn van een psychische aandoening, leidt niet tot een ander oordeel nu het stellen van een diagnose los staat van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan voor toekenning van de tegemoetkoming. CAK heeft ook niet de mogelijkheid om ten gunste van appellant af te wijken van de wettelijke criteria voor een tegemoetkoming.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat zijn aandoening onjuist is geclassificeerd en dat hij aan verschillende andere aandoeningen lijdt. Volgens appellant komt hij daarom in aanmerking voor de tegemoetkoming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daar aan toe dat niet is gebleken dat appellant vanwege één of meerdere van de door hem genoemde aandoeningen voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS