ECLI:NL:CRVB:2016:3677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van I. Mermer tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 januari 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 25 september 2014 een langdurigheidstoeslag aangevraagd voor de jaren 2010 tot en met 2014, maar het college had deze aanvraag voor de jaren 2012 en 2013 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 44 van de Wet werk en bijstand (WWB), dat stelt dat de langdurigheidstoeslag in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de WWB het toetsingskader blijft, omdat het bezwaar vóór de invoering van de Participatiewet was ingediend. Appellant voerde aan dat zijn leeftijd en gebrekkige arbeidsmarktperspectief bijzondere omstandigheden vormden, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van de hoofdregel. Ook het argument dat appellant de Nederlandse taal niet beheerst en dat zijn kinderen hem niet meer konden helpen, werd verworpen. De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de langdurigheidstoeslag te herzien.
De uitspraak werd gedaan door M. ter Brugge, met S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016. De Raad besloot dat er geen veroordeling in de proceskosten zou plaatsvinden.