ECLI:NL:CRVB:2016:3677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
16/1382 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van I. Mermer tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 januari 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 25 september 2014 een langdurigheidstoeslag aangevraagd voor de jaren 2010 tot en met 2014, maar het college had deze aanvraag voor de jaren 2012 en 2013 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 44 van de Wet werk en bijstand (WWB), dat stelt dat de langdurigheidstoeslag in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de WWB het toetsingskader blijft, omdat het bezwaar vóór de invoering van de Participatiewet was ingediend. Appellant voerde aan dat zijn leeftijd en gebrekkige arbeidsmarktperspectief bijzondere omstandigheden vormden, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van de hoofdregel. Ook het argument dat appellant de Nederlandse taal niet beheerst en dat zijn kinderen hem niet meer konden helpen, werd verworpen. De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de langdurigheidstoeslag te herzien.

De uitspraak werd gedaan door M. ter Brugge, met S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016. De Raad besloot dat er geen veroordeling in de proceskosten zou plaatsvinden.

Uitspraak

16.1382 WWB

Datum uitspraak: 4 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 januari 2016, 15/2110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
I. Mermer te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Atceken-Ata, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Namens appellant is verschenen mr. Atceken-Ata. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.C. Rolle.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 25 september 2014 langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2010 tot en met 2014 aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2014, voor zover aangevochten en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag over de jaren 2012 en 2013 afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de langdurigheidstoeslag, gelet op artikel 44 van de WWB, in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om van die hoofdregel af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader, omdat het bezwaar- of beroepschrift vóór of op 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het bestuursorgaan op grond van de WWB genomen besluit.
4.2.
Artikel 36, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag verstrekt aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de WWB en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft.
4.3.
Met ingang van 1 juli 2013 is artikel 36 van de WWB in die zin gewijzigd dat artikel 44 van de WWB, anders dan voorheen, eveneens van toepassing is op aanvragen om een langdurigheidstoeslag.
4.4.
Artikel 44, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden gelet op zijn leeftijd en het daaruit voorvloeiende gebrekkige arbeidsmarktperspectief. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit geen bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan appellant niet in staat was de langdurigheidstoeslag eerder - tijdig - aan te vragen.
4.6.
Appellant heeft voorts naar voren gebracht dat hij de Nederlandse taal niet beheerst en dat zijn meerderjarige kinderen die hem in verband daarmee hielpen uit huis zijn. Dit had appellant echter niet hoeven te beletten om door tussenkomst van derden tijdig een aanvraag in te dienen en dat mocht ook van hem worden verlangd.
4.7.
Voorzover appellant heeft bedoeld te betogen dat hij over eerdere jaren wel met terugwerkende kracht langdurigheidstoeslag heeft gekregen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat op grond van artikel 36 van de WWB, zoals deze bepaling luidt vanaf 1 juli 2013, een vanaf die datum aangevraagde langdurigheidstoeslag niet kan worden toegekend over een dag (of periode) die vóór de aanvraagdatum ligt.
4.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2016.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) S.W. Munneke

HD