ECLI:NL:CRVB:2016:3698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
15/3757 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar door het jongste kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont, met ingang van het tweede kwartaal van 2014. Appellant ontving een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had tot dat moment recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 6 augustus 2014 meegedeeld dat appellant geen recht meer had op kinderbijslag, omdat zijn jongste dochter op 10 maart 2014 achttien jaar was geworden. Dit betekende dat appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag, aangezien de verplichte verzekering voor de AKW voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden per 1 januari 2000 was afgeschaft.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij, gezien zijn AOW-uitkering, verzekerd moest worden geacht voor de AKW. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW en dat de beëindiging van de kinderbijslag terecht was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken en heeft de mogelijkheid tot cassatie onder de uitspraak niet opgenomen, aangezien het geschil betrekking had op de toepassing van de AKW.

Uitspraak

15/3757 AKW
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 mei 2015, 14/6887 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft de Svb aan appellant, die in Marokko woont en die een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), meegedeeld dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2014 geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat per 1 januari 2000 de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden is afgeschaft. Na 1 januari 2000 behield appellant op grond van de overgangsregeling recht op kinderbijslag. Nu zijn dochter [naam dochter] achttien jaar is geworden heeft appellant geen recht meer op kinderbijslag, ook niet voor zijn zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2] die na 1 januari 2000 zijn geboren.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 26 september 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2014 ongegrond verklaard. Daarbij is te kennen gegeven dat op grond van artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), appellant ook na 1 januari 2000 verzekerd is gebleven, zolang het jongste kind, voor wie hij voor die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt. Artikel 27 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2006 vervallen. De hierin opgenomen overgangsregeling is sinds 1 januari 2006 opgenomen in artikel 7c van de AKW, waarbij de voorwaarden van artikel 27 van KB 746 onverkort van toepassing zijn gebleven. [naam dochter], het jongste kind waarvoor appellant op de dag vóór
1 januari 2000 nog recht had op kinderbijslag, is op 10 maart 2014 achttien jaar geworden. Vanaf het tweede kwartaal van 2014 valt appellant dan ook niet meer onder het bereik van het overgangsrecht. Nu appellant op de peildatum van dat kwartaal niet verzekerd is, heeft appellant vanaf die datum geen recht op kinderbijslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep stelt appellant dat hij gelet op de AOW-uitkering die hij ontvangt uit Nederland verzekerd moet worden geacht voor de AKW.
4.1.
Er bestaat geen grond om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Ingevolge artikel 26 van KB 746 was appellant verzekerd voor onder andere de AKW tot 1 januari 2000. Daarna was hij, tot 1 januari 2006, doorlopend verzekerd voor de AKW op basis van artikel 27 van KB 746. Per 1 januari 2006 is artikel 27 van KB 746 vervallen en is de rechtspositie van appellant, wat betreft de AKW, geregeld in artikel 7c van de AKW. In dit artikel is, voor zover in dit geding van belang, geregeld dat degene die op grond van artikel 27 van KB 746 doorlopend verzekerd was tot 1 januari 2006 én toen ook nog recht had op kinderbijslag, dit recht behoudt tot het moment dat het jongste kind, voor wie betrokkene op 31 december 1999 recht had op kinderbijslag, de leeftijd van achttien jaar bereikt. Appellant was vanaf
1 januari 2006 niet meer verzekerd voor de AKW, maar had, zolang hij aan de voorwaarden hiervoor voldeed, nog wel recht op kinderbijslag. Vanaf de datum dat [naam dochter] achttien jaar werd, voldeed appellant niet meer aan de voorwaarden om nog recht op kinderbijslag te kunnen hebben, zodat de Svb de aan appellant toegekende kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2014 terecht heeft beëindigd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
6. Op grond van artikel 31 van de AKW kunnen partijen tegen een uitspraak van de Raad cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3 of 6 van de AKW en de daarop berustende bepalingen. Het in deze uitspraak beslechte geschil heeft in essentie betrekking op artikel 7 en volgende van de AKW. Daarom is onder deze uitspraak geen cassatieclausule opgenomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. Veenstra

UM