ECLI:NL:CRVB:2016:3710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
15/7380 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand in de vorm van geldlening voor de vervanging van een wasmachine

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond had verklaard. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor de vervanging van haar wasmachine, maar het college had deze bijstand in de vorm van een renteloze geldlening toegekend. Appellante was van mening dat zij recht had op bijstand om niet, en voerde aan dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een lening rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante betrekking had op de kosten van een duurzaam gebruiksgoed, namelijk een wasmachine. De Raad oordeelde dat het college op grond van artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (PW) de discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen of bijzondere bijstand in de vorm van een lening of om niet wordt verstrekt. De Raad concludeerde dat het beleid van het college, dat was neergelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2015, in lijn was met de wetgeving en dat het college terecht had besloten om de bijstand in de vorm van een lening te verlenen.

De Raad oordeelde verder dat de financiële situatie van appellante, hoewel deze moeilijk was, niet leidde tot de conclusie dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.

Uitspraak

15/7380 PW
Datum uitspraak: 4 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 oktober 2015, 15/1777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 23 oktober 2014 heeft appellante bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor de vervanging van haar wasmachine. Bij besluit van 27 november 2014 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand voor de vervanging van de wasmachine toegekend in de vorm van een renteloze geldlening ten bedrage van € 523,-.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2014 met toepassing van artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (PW) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat ingevolge de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2015 (Beleidsregels) bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van leenbijstand en dat geen aanleiding bestaat daarvan in dit geval af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de PW. Uit het ontbreken van nadere bepalingen van overgangsrecht voor de situatie dat op of na
1 januari 2015 een bezwaarschrift wordt ingediend tegen een besluit dat is genomen op grond van de WWB volgt dat wordt beslist met toepassing van de PW.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het college haar op grond van artikel 48, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Zij stelt zich op het standpunt dat uit die bepaling voortvloeit dat bijstand in beginsel om niet moet worden verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellante stelt dat de omstandigheden waaronder bijstand als lening kan worden verleend in het tweede lid van artikel 48 van de PW zijn opgesomd en dat dergelijke omstandigheden in haar situatie niet aan de orde zijn. Daarom is haar ten onrechte bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verleend.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de PW wordt bijstand verleend om niet, tenzij in de wet anders is bepaald. In de wet is anders bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de PW is immers bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening. Het standpunt van appellante dat slechts in de onder 48, tweede lid, van de PW vermelde omstandigheden bijstand in de vorm van een geldlening mogelijk is, vindt dan ook geen steun in de wet.
4.4.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellante de kosten van een duurzaam gebruiksgoed, namelijk een wasmachine, betreft.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op grond van artikel 51, eerste lid, van de PW een discretionaire bevoegdheid toekomt bij de beoordeling van de vraag of voor die kosten bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of om niet wordt verstrekt. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is in de Memorie van Toelichting bij artikel 51 van de WWB, thans PW, (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 74-75) opgemerkt dat het voor de hand ligt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen, indien men uit de algemene bijstand niet heeft kunnen reserveren voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed. Het beleid van het college, zoals neergelegd in de Beleidsregels, ligt hiermee in lijn en valt binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Het bestreden besluit is genomen in overeenstemming met dit beleid.
4.6.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat haar geringe draagkracht en slechte financiële omstandigheden voor het college aanleiding had moeten vormen om haar bijzondere bijstand om niet te verlenen.
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd over haar financiële situatie leidt niet tot het oordeel dat zich een bijzondere omstandigheid voordeed op grond waarvan het college haar in afwijking van het beleid bijzondere bijstand om niet had moeten toekennen. Van belang is in dit verband dat zij bij de aflossing van de verstrekte lening de bescherming heeft of kan inroepen van de regels inzake de beslagvrije voet en dat zij daarbij dus steeds de beschikking zal houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.L. Meijer

HD