ECLI:NL:CRVB:2016:3714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
15-2202 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, werkzaam als algemeen medewerker/schoonmaakster, meldde zich op 19 augustus 2013 ziek vanwege psychische en lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 27 mei 2014, werd vastgesteld dat zij per 3 juni 2014 niet langer recht had op ziekengeld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante adequaat waren beoordeeld. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hadden opgevraagd bij haar behandelend psycholoog. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de psycholoog niet geraadpleegd hoefde te worden, omdat er geen afwijkend standpunt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de informatie van de psycholoog niet leidde tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2202 ZW
Datum uitspraak: 3 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 februari 2015, 14/6623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als algemeen medewerker/schoonmaakster voor twaalf uur per week, toen zij zich op 19 augustus 2013 ziek meldde voor dit werk wegens psychische en lichamelijke klachten, waaronder druk op de borst. Haar dienstverband is op 31 maart 2014 geëindigd.
1.2.
Op 27 mei 2014 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 3 juni 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid als algemeen medewerker/schoonmaakster voor twaalf uur per week. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2014 vastgesteld dat appellante per 3 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 27 mei 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
18 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
15 augustus 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellante bij de beoordeling zijn betrokken. De stelling van appellante dat ten onrechte geen informatie bij de behandelaars is opgevraagd, heeft de rechtbank niet gevolgd. Daartoe heeft zij overwogen dat al medische informatie voorhanden was, waaronder een brief van de huisarts van 26 februari 2014. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts heeft laten meewegen dat appellante in een parttime functie werkte, dat de eigen arbeid qua aard en taken licht en eenvoudig is en geen taken omvat die de psychische belastbaarheid van appellante overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de in beroep ingebrachte brief van de behandelend psycholoog drs. W.P. Parsowa van 31 oktober 2014 niet op waarde is geschat. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben volgens haar ten onrechte geen informatie opgevraagd bij deze psycholoog. Verder heeft appellante aangevoerd dat het werk van schoonmaakster niet slechts incidentele belastingen als het tillen van een emmer en een pak papier kent.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De behandelend psycholoog hoefde niet te worden geraadpleegd, omdat niet is gesteld dat deze psycholoog een beredeneerd afwijkend standpunt over de beperkingen heeft. De belasting in het eigen werk is naar eigen zeggen van appellante het gedurende een half uur tot een uur per dag schoonmaakwerk verrichtten en in de overige twee uren andere werkzaamheden, zoals koffiezetten, licht administratief werk en het opnemen van de telefoon. De verzekeringsartsen hebben dit werk als fysiek niet zwaar en evenmin als psychisch belastend aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat beide verzekeringsartsen appellante hebben onderzocht en kennis hadden van medische informatie van GGZ en cardioloog uit de periode voorafgaand aan de ziekmelding van appellante. Ook de informatie van de huisarts van 26 februari 2014 is bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante betrokken en daarover is op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Ook blijkt dat de verzekeringsartsen bij hun beoordeling op inzichtelijke wijze de in aanmerking te nemen arbeid in een omvang van twaalf uur per week hebben betrokken.
4.3.
De informatie van psycholoog drs. Parsowa van 31 oktober 2014 leidt niet tot een ander oordeel. Die informatie is verstrekt in het kader van een latere ziekmelding van appellante en bevat geen informatie betreffende de datum in geding.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS